Dit rapport begint met een beschrijving van de Schriftuurlijke waarde en betekenis van het huwelijk. Het rapport aan de Generale Synode 1977 van de Gereformeerde Gemeenten zegt daar heel wat over. Het is een waardevol rapport. Maar vanwege de maatschappelijke ontwikkelingen sinds 1977 blijkt het nodig opnieuw aandacht te schenken aan de betekenis van het huwelijk in bijbels licht.
De Generale Synode 2001 aanvaardde het rapport ‘De huidige huwelijkswet en de taak van de kerk’. Ook daarin wordt een uiteenzetting gegeven van het belang en de inhoud van het huwelijk in het licht van Gods Woord. Dit rapport maakt van die uiteenzetting dankbaar gebruik.
1.1. Goddelijke instelling
Het huwelijk is een instelling van God. God schiep de mens naar Zijn beeld (Genesis 1:27). Bij de schepping van de mens sprak de Heere: ‘Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij’ (Genesis 2:18). God schiep Adam en Eva als man en vrouw, mannelijk en vrouwelijk. ‘Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot één vlees zijn’ (Genesis 2:24).
God heeft in Zijn aanbiddelijke wijsheid en goedheid man en vrouw geschapen. Zij zijn aangelegd op het huwelijk. Dat wil zeggen: ze zijn zo geschapen, dat ze, mannelijk en vrouwelijk, op elkaar betrokken zijn. Opdat uit hen het menselijk geslacht zou worden geboren en opdat zij, verschillend van aanleg en gaven, elkaar zouden helpen in de levensroeping en elkaars leven zouden vervullen.
God heeft het huwelijk al vóór de zondeval ingesteld. Kerkvaders als Gregorius van Nyssa en Johannes Chrysostomus leerden dat het huwelijk pas na de zondeval was ingesteld met als doel de zonde tegen te gaan. Maar de Heilige Schrift leert ons duidelijk dat het huwelijk geen noodoplossing is waarmee God tegemoet zou willen komen aan de zondige begeerten van de mens.
Reeds in het paradijs, toen de mens nog zonder zonde was, toen hij nog helemaal het beeld van God vertoonde, toen zijn natuur nog ongeschonden was, toen reeds heeft God het huwelijk ingesteld en geheiligd. Het is het eerste werk dat God voor de mens gedaan heeft. Toen al heeft Hij de man een verlangen naar zijn vrouw en de vrouw een verlangen naar haar man in het hart gegeven. Dit verlangen is geen gevolg van de zonde.
1.2. Heilig
Het huwelijk is heilig. God, Die heilig is, heeft deze unieke verbintenis van man en vrouw ingesteld. Daarom is het huwelijk heilig. Hoe waardevol God het huwelijk acht, blijkt ook uit de wijze waarop God de vrouw geschapen heeft, namelijk uit het lichaam van de man, en het feit dat Hij haar direct na haar schepping met de man verbonden heeft.
Door de zondeval is ook het huwelijk aan de gevolgen van de zonde onderworpen. Maar ook dan blijft het een heilige instelling van God. De bedoeling van God ten aanzien van het huwelijk blijft ook na de zondeval onverminderd van kracht. Het is niet geworden tot een door God toegelaten noodzakelijk kwaad, zoals Thomas van Aquino leerde, maar het blijft bij God in hoog aanzien staan.
God heeft het huwelijk niet bedoeld als een instelling van lager geestelijke orde, maar als een heilige zaak. In Efeze 5 vergelijkt Paulus het huwelijk zelfs met de relatie tussen Christus en Zijn gemeente. Als de apostel aan de gehuwden de relatie tussen Christus en Zijn gemeente ten voorbeeld stelt, blijkt wel hoe rein en heilig God het huwelijk acht. Het huwelijk behoort naar Gods bedoeling iets af te schaduwen van de heiligheid van het geestelijk huwelijk tussen Christus en Zijn bruidskerk.
Dat blijkt ook uit de verheven wijze waarop in het Oude Testament over het huwelijk wordt gesproken. Als God Zijn liefde en genade jegens Zijn volk zo hartelijk mogelijk wil tonen en verklaren, dan maakt Hij Zichzelf bekend als een bruidegom en echtgenoot en worden Zijn kinderen aangeduid als Zijn bruid en echtgenote. Dat zien wij vooral in het Hooglied. De zorg die de echtelieden binnen het huwelijk voor elkaar en voor het gezin hebben, krijgt onder meer gestalte in het huishouden en het dagelijks levensonderhoud. Dat zou de gedachte kunnen oproepen dat deze zorg alleen betrekking heeft op uitwendige dingen, de dingen van dit tijdelijke leven. Maar huishouden en gezin hebben juist alles te maken met het Koninkrijk van Christus en met de nieuwe schepping. In het huwelijksformulier wordt dat zo treffend weergegeven, waar als het eerste doel van het huwelijk wordt genoemd: ‘opdat de een de ander trouwelijk helpe en bijsta in alle dingen, die tot het tijdelijke en eeuwige leven behoren’.
Uit deze bewoordingen – ‘de een de ander’ – blijkt dat onze vaderen het huwelijk hebben gezien als een verbintenis tussen één man en één vrouw. In de definitie van het huwelijk, zoals die is vastgesteld door de Generale Synode 2001, is dit bijbelse en onweerlegbare uitgangspunt ook opgenomen. We gaan daarom op dit aspect van het huwelijk niet verder in.
1.3. Eerbaar
In het huwelijksformulier wordt van de huwelijke staat gezegd dat hij God de Heere behaagt. Dat blijkt uit het feit dat het huwelijk Zijn eigen inzetting is. Door de aanwezigheid van de Heere Jezus op de bruiloft te Kana wordt dat nog eens bevestigd. Daarom moet de huwelijke staat ook eerbaar gehouden worden door allen. Ook de seksuele gemeenschap dateert, blijkens het gebod ‘Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt’ (Genesis 1:28), van vóór de zondeval en mag daarom niet als iets onreins beschouwd worden.
De Heere bindt de seksuele gemeenschap echter wel aan het huwelijk. Spreuken 5 waarschuwt de jongeman niet naar een hoer te lopen, maar zich te verblijden vanwege de huisvrouw van zijn jeugd. Ook in Spreuken 6 en 7 vinden we genoegzame aanwijzingen dat de Schrift in dit opzicht duidelijke grenzen trekt: de grens van het huwelijk.
In dit verband valt ook te wijzen op de geschiedenis van Amnon en Thamar in 2 Samuël 13:1-22. Als Sichem met Dina gemeenschap gehad heeft zonder huwelijk, ervaart Jakob dit als verontreiniging (Genesis 34:5). Haar broers spreken daarover als een dwaasheid in Israël. Ze schromen niet dit als een hoerenbehandeling te kenmerken: ‘Zou hij dan met onze zuster als met een hoer doen?’ (Genesis 34:31).
1.4. Verbond
In onze geseculariseerde samenleving wordt de wezenlijke betekenis van het huwelijk meer en meer beperkt tot een burgerrechtelijk contract dat wordt gesloten tussen twee personen van welk geslacht dan ook. Dat contract heeft dan tot doel de wederzijdse rechten en plichten vast te leggen. De vrijheid van elk individu om verbintenissen aan te gaan en verbintenissen te verbreken moet daarom ook van toepassing zijn op het huwelijk. Het huwelijk is in die gedachtegang niet meer dan het sluiten van een civiel contract dat met enige ceremoniële handelingen op het stadhuis of elders wordt opgesierd. Deze gedachte heeft zich steeds verder ontwikkeld. Dat die ontwikkeling er uiteindelijk toe heeft geleid dat de overheid het huwelijk ook heeft opengesteld voor samenlevingsvormen tussen personen van hetzelfde geslacht is, in het licht van het voortgaande proces, niet verwonderlijk, maar wel in strijd met Gods Woord.
In dit opzicht is er niets nieuws onder de zon. In de Grieks-Romeinse wereld, waarin de apostel Paulus het Evangelie verkondigde, zagen mensen het huwelijk ook algemeen als een contract, dat kon worden verbroken. Het onderhouden van seksuele contacten buiten het huwelijk beschouwde men in deze heidense samenleving voorts als de gewoonste zaak van de wereld. In die samenleving hebben de apostelen op grond van de Schrift verkondigd dat het monogame huwelijk een scheppinginstelling is van de levende God. Het huwelijk kan en mag niet worden beschouwd als een contract dat naar believen van (een van de) echtgenoten kan worden verbroken. Het huwelijk is een door God ingesteld verbond, dat voor het gehele leven wordt aangegaan tussen één man en één vrouw. Door de dood wordt het huwelijk ontbonden.
Paulus schrijft aan de gemeente van Korinthe: ‘Een vrouw is door de wet verbonden, zo langen tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen, dien zij wil, alleenlijk in de Heere’ (1 Korinthe 7:39). Het huwelijk als verbond krijgt, zoals wij zagen, nog een bijzondere onderstreping wanneer de apostel het huwelijksverbond gebruikt als een beeld van de verhouding tussen Christus en Zijn gemeente (Efeze 5:23). Wanneer man en vrouw in het openbaar ten overstaan van de overheid elkaar het jawoord geven, dan sluiten zij voor Gods aangezicht een verbond met elkaar, dat zij in Zijn huis daarna laten bevestigen in het midden van de gemeente des Heeren.
De Bijbel spreekt duidelijk over dit verbondskarakter van het huwelijk. In Maleachi 2:14 spreekt de profeet over de echtgenote als over ‘de huisvrouw van uw verbond’. Spreuken 2:17 spreekt over ‘het verbond van haar God’. Dat wij vanuit het verbond tussen de Heere en Israël de lijnen mogen en moeten doortrekken naar het huwelijk, blijkt uit het feit dat de Heere Zelf Zijn relatie met Israël dikwijls vergelijkt met een huwelijk. Hij heeft Israël ondertrouwd en getrouwd.
Het verbondskarakter van het huwelijk betekent dat God erbij betrokken is, zoals Hij betrokken is bij verbondssluitingen tussen twee mensen of tussen twee volkeren. Denk bijvoorbeeld aan de eed die Abraham zijn knecht Eliëzer liet zweren, toen de aartsvader zijn knecht uitzond om een vrouw voor lzak te zoeken (Genesis 24). In het aangehaalde Maleachi 2:14 zegt de Heere tegen Israël dat Hij een Getuige is geweest ‘tussen u en tussen de huisvrouw uwer jeugd’.
Het huwelijk is een verbond gebaseerd op liefde en trouw. Zoals het verbond van God met Israël getekend is door liefde, zo is ook het huwelijk een verbondsbetrekking die in liefde gestalte krijgt.
1.5. Liefde en trouw
Het verbondskarakter van het huwelijk moet blijvend worden benadrukt. Ook in christelijke kring wordt immers nogal eens de opvatting gehuldigd dat er eigenlijk van een huwelijk geen sprake meer kan zijn als de onderlinge liefde tussen man en vrouw gaat ontbreken. Dat is een misverstand.
Het huwelijksverbond heeft niet de liefde als enig wezenskenmerk. Die liefde is in de eerste plaats eis van het verbond. Vandaar dat het klassieke huwelijksformulier aan de echtgenoot vraagt voor God en de gemeente te beloven dat hij zijn vrouw zal liefhebben. In het onderwijzende gedeelte wordt dat ook de vrouw voorgehouden. De wederzijdse liefde tussen echtgenoten moet er zijn als uiting van het verbondskarakter. Anders functioneert het huwelijk niet op de wijze zoals de Heere dat van ons vraagt in Zijn Woord. Het huwelijk moet afbeelding zijn van de relatie tussen Christus en Zijn gemeente. Daarom is de uitwendige band niet voldoende.
Een echt huwelijk is er als er sprake is van liefde en trouw. De liefde komt daarin uit, dat beiden van harte in die gemeenschap van lichaam en ziel willen leven. Zodra de bereidheid elkaar in liefde en trouw te dienen ontbreekt, vertoont de huwelijksband sporen van ontbinding, al blijft de huwelijksband in formele zin in stand. De verplichtingen van liefde en trouw blijven gelden! Het huwelijk is immers scheppingsinzetting. Ook daar waar wederbarende genade ontbreekt, blijft de eis van liefde en trouw en belooft de Heere ook Zijn hulp en bijstand, zelfs wanneer men zulks allerminst verwacht. Het huwelijk is een gemeenschap zó hecht, zó volkomen, zó volledig, zó intiem, dat zij met niets anders op aarde te vergelijken is.
1.6. Vervlechting
Hoe volstrekt de huwelijksgemeenschap is, wordt in de Bijbel aangeduid met het woord, dat de man zijn vader en zijn moeder verlaten zal en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot één vlees zijn (Genesis 2:24; Matthéüs 19:5; Markus 10:7; 1 Korinthe 6:16; Efeze 5:28, 29, 31).
Men kan zich de volstrektheid van de gemeenschap die het huwelijk is, niet diep en omvattend, niet reëel en concreet genoeg voorstellen. Het is een vervlechting van het gehele bestaan van man en vrouw. Alle levensgebieden deelt men voortaan samen: kerk en geloof, vreugde en blijdschap, strijd en zorgen, teleurstelling en verdriet, zonden en verleidingen, het eten en drinken, de familie en vrienden, het huis, de kamer, het bed, de kinderen. Altijd en overal ondergaan mensen elkaars invloed en hebben zij met elkaar rekening te houden.
Hoe is het mogelijk om een ander zo volkomen in het eigen leven op te nemen? Alléén liefde stelt daartoe in staat. Of het huwelijk van twee mensen zich ontplooit tot wat het kan zijn: een ‘afglans’ van de gemeenschap tussen Christus en Zijn gemeente, hangt ervan af of het hart door wederbarende genade tot de grote verborgenheid is gebracht. ‘Deze verborgenheid is groot’ (Efeze 5:32).
Zonder de wortel van de liefde is het huwelijk een voortdurende teleurstelling, een krenking van hooggespannen verwachtingen. Ook al blijft de eis van trouw. Wat overblijft is hooguit romantiek. Romantiek is van voorbijgaande aard. Het gaat om de wortel van de liefde. Dat is niet maar genegenheid die men voor elkaar kan hebben. Waar de liefde tussen man en vrouw in de Bijbel wordt geplaatst in de relatie tussen Christus en Zijn Kerk, vindt die liefde haar openbaring in verloochening en opoffering van zichzelf. Zoals Christus Zichzelf voor Zijn bruid heeft gegeven tot in de dood, zo zal de liefde van de man ten opzichte van zijn vrouw daarvan een afschaduwing moeten zijn. We spreken van een afschaduwing, omdat deze volkomen liefde door een mens nooit geëvenaard zal kunnen worden. Toch wordt die de man voorgehouden. Ons huwelijksformulier legt op grond van Gods Woord een hoge norm aan: ‘Bovendien zult gij uw huisvrouw liefhebben als uw eigen lichaam, gelijk Christus Zijn gemeente liefgehad heeft’ (Efeze 5:29).
Bij de verdere doordenking en bestudering van de Schriftgegevens over huwelijk, echtscheiding en hertrouwen, is het goed telkens weer de waarde en betekenis van het huwelijk, zoals hiervoor kort op grond van het Woord van God uiteengezet, voor ogen te houden. In onze geseculariseerde samenleving, die ook onze gemeenten niet onberoerd laat, is het nodig telkens weer te luisteren naar het Woord van God. Het ‘alzo spreekt de Heere’ moet onze leidraad zijn, ook ten aanzien van het huwelijk en alles wat daarmee te maken heeft.