Uitleg van Schriftgegevens

2.1. De plaats van het zevende gebod op de tweede tafel van Gods wet

De Tien Geboden kunnen pas goed besproken worden als daarbij de gehele inhoud van de Heilige Schrift betrokken wordt. Dat geldt ook het zevende gebod. Dat gebod staat niet op zichzelf, maar moet, om in zijn breedte en diepte gekend te worden, uitgelegd worden aan de hand van wat de Bijbel daarover zegt.

De uitleg van het zevende gebod in de Heidelbergse Catechismus gaat niet expliciet in op de vragen rond echtscheiding en dergelijke. Deze geloofsbelijdenis veronderstelt dat zij, die de waarheid van de in de Catechismus beleden geloofsleer bevestigen, er zonder meer van uitgaan dat echtscheiding en ‘dergelijke schandelijkheden’ door God verboden zijn. Dit behoeft eigenlijk geen betoog. Voor de vragen rond echtscheiding en een eventueel tweede huwelijk na echtscheiding moet het antwoord gezocht worden in de daarop betrekking hebbende Schriftgegevens, zoals die ook in Zondag 41 zijn weergegeven. Die zijn bepalend voor de inhoud en reikwijdte van het zevende gebod.

Een belangwekkende vraag is nu of het van betekenis is dat het zevende gebod deel uitmaakt van de tweede tafel van de wet. Het is nodig te benadrukken dat de twee tafels van de wet een volstrekte eenheid vormen. Zij behoren bij elkaar. Dat heeft de Heere Jezus Zelf gezegd in Matthéüs 22:37-40 als antwoord op de vraag van een wetgeleerde: ‘Meester, welk is het grote gebod in de wet?’
Onder de schriftgeleerden waren de meningen daarover verdeeld. Sommigen van hen hadden onder leiding van de beroemde rabbi Hillel onderscheid gemaakt tussen grote en kleine geboden. Indien een gebod tot de hoofdgeboden behoorde, dan moest iemand ermee staan of vallen. Hield zo iemand dat grote gebod, dan verkreeg hij de belofte van het eeuwige leven. Maar verbrak zo iemand dat grote gebod, dan kon hij zeker zijn van de bedreiging. Zo was het niet met de kleine geboden. De overtreding van die geboden kon ermee door wanneer men de grote geboden maar had gehouden.

De Heere Jezus rekende met dit onderscheid radicaal af. ‘En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere uw God met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.’
De Heere Jezus verwoordt met deze twee geboden de kern van de wet. Hij snijdt daarmee alle twistvragen over het meerdere of mindere van de geboden bij de wortel af. Hij spreekt wel van twee geboden, maar deze zijn in de wortel één: ‘Het tweede aan dit gelijk.’ Christus is gekomen om de gehele wet te vervullen, niet om die te ontbinden (Matthéüs 5:17). Er zal niet een jota noch een tittel van de wet voorbijgaan. De Heere Jezus bevestigt met zijn uitspraak de onverbreekbaarheid van de wet in al haar bestanddelen.

De twee tafels horen bij elkaar en hebben dezelfde wortel. Iemand kan niet gehoorzaam zijn aan de geboden van de eerste tafel en tegelijkertijd ongehoorzaam zijn aan die van de tweede tafel. Ook het gebod de naaste lief te hebben als onszelf is gericht op God.

Als we de inhoud van de tweede tafel: de naaste liefhebben als onszelf, gaan verzelfstandigen, dan maken we de geboden van deze tafel los uit de (verticale) verhouding tot God en geven we die uitsluitend een plaats in de (horizontale) intermenselijke verhoudingen.
De geschiedenis heeft bewezen dat de consequenties daarvan vergaand kunnen zijn en tot eenzijdigheden kunnen leiden. Op deze wijze kan iemand terechtkomen in humanistisch vaarwater of vervallen tot antinomianisme. Bij de toepassing van de geboden van de tweede tafel, los van de eerste tafel, worden dan begrippen als liefde tot de naaste, billijkheid, enzovoort leidinggevend. Zo komt de eis van Gods Woord als geheel op de tweede plaats.

Wie de twee tafelen van de wet van elkaar losmaakt, vervalt gemakkelijk in situatie-ethiek. Situatie-ethiek is die ethiek waarbij beslissingen niet meer genomen worden op grond van objectief aanwijsbare normen, maar op grond van subjectieve gevoelens, die gedurende langere of kortere tijd gevormd worden door de ernst, het ingrijpende en soms het onomkeerbare van zich aandienende situaties in het handelen van mensen.
De norm is dan veranderlijk. Die wordt door de praktijk bepaald. Ieder vaart op eigen persoonlijke kracht en inzicht. Maar persoonlijke omstandigheden, kracht of inzicht kunnen de norm niet zijn. De norm is Gods Woord.

Wanneer Paulus in Romeinen 13 de liefde de vervulling van de wet noemt, betekent dat ook zeer concreet, dat wie God liefheeft de naaste geen kwaad doet en dus de echt niet breekt, niet doodslaat, niet steelt, niet begeert enzovoort. De liefde tot God bestaat hierin dat wij zowel de eerste als de tweede tafel van Zijn geboden bewaren (1 Johannes 5:3) of naar Zijn geboden leven (2 Johannes: 6). David had tegen Uria gezondigd, maar wat roept hij uit in Psalm 51? ‘Tegen U, U alleen heb ik gezondigd en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen.’ En de verloren zoon tot zichzelf gekomen zijnde, zegt in Lukas 15:18: ‘Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u.’

2.2. Relevante Schriftgegevens Matthéüs 19:1-9 e.a.

2.2.1. Exegese

2.2.1.1. Matthéüs 19:1-9

Met betrekking tot vragen over echtscheiding en hertrouwen is vooral Matthéüs 19:1-9 van grote betekenis. Telkens weer spitsen de vragen zich toe op de juiste exegese van vooral het negende vers, en specifiek op de woorden van de hoogste Profeet: ‘Zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel, en die de verlatene trouwt, doet ook overspel.’ De commissie heeft geprobeerd om luisterend naar de Schrift tot een eerlijke exegese te komen. Vers voor vers van Matthéüs 19:1-9 zal aan de orde komen. Daarna zullen ook andere Schriftplaatsen, die hiermee in relatie staan, kort worden genoemd en van commentaar voorzien.

1 En het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat Hij vertrok van Galilea, en kwam over de Jordaan, in de landpale van Judéa.
2 En vele scharen volgden Hem, en Hij genas ze aldaar.

De eerste twee verzen van Matthéüs 19 geven het nieuwe deel aan van Christus’ arbeid. Zijn werk is geweest in het noorden van Israël, met name Galilea. Nu gaat Hij voor de laatste keer naar het zuiden, de landpalen van Judea, om daar te lijden en te sterven. De woorden (prediking) eindigen. Zijn goeddoen zet zich nog voort. De sfeer wordt grimmiger. Dat gaat in vers 3 tot en met vers 9 blijken.

3 En de Farizeeën kwamen tot Hem, verzoekende Hem, en zeggende tot Hem: Is het een mens geoorloofd zijn vrouw te verlaten om allerlei oorzaak?

De Farizeeën komen tot Jezus, verzoekende Hem. In Galilea waren er ook Farizeeën geweest die Hem hebben verzocht (Matthéüs 16:1). Ze wilden een teken uit de hemel. Christus geeft het teken van Jona de profeet en spreekt reeds van Zijn graf en opstanding. Dit verzoeken is duivelswerk. In Matthéüs 4 lezen we hoe de duivel Christus heeft verzocht na Zijn verblijf in de woestijn. Hetzelfde woord wordt hier in Matthéüs 19 gebruikt. En de duivel maakt gebruik van de Farizeeën. Samen begeren ze maar één ding: de dood van Christus! Het kenmerkende van de verzoeking van de duivel in Matthéüs 4 is onder meer de verdraaiing van de Schrift. De kracht van Christus is geweest: er staat geschreven! In Matthéüs 19 staat de verzoeking in hetzelfde licht.

De Farizeeën gaan verzoeken met het Oude Testament, de Bijbel van die dagen, in de hand. Ze stellen een vraag: Is het een mens geoorloofd zijn vrouw te verlaten om allerlei oorzaak? Deuteronomium 24 ligt voor hen. Letterlijk staat daar in vers 1: ‘Wanneer een man een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, dat hij haar een scheidbrief zal schrijven, en in haar hand geven, en ze laten gaan uit zijn huis.’ De (moeilijke) woorden: ‘omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft’ worden hier benoemd als: ‘om allerlei oorzaak’.

In het Hebreeuws staat hier letterlijk een woord dat allereerst naaktheid, of schande betekent (erwah). De tweede betekenis is lelijkheid. Het woord neigt naar de schaamte van iemand. Zo zag Cham de naaktheid van zijn vader (Genesis 9). Leviticus 18 en 20 geven een lange reeks van verboden om de schaamte van vader, moeder en nog vele andere betrekkingen te ontdekken. Zo wordt het ook gebruikt in Ezechiël 22:1. In 1 Samuël 20:30 komen twee woorden voor schande in één tekst voor: ‘Toen ontstak de toorn van Saul tegen Jonathan, en hij zeide tot hem: Gij, zoon der verkeerde in wederspannigheid, weet ik het niet, dat gij den zoon van Isaï verkoren hebt tot uw schande (bosjet) en tot schande (bosjet) van de naaktheid (erwah) uwer moeder?’ In Ezechiël 23:29 wordt het zelfs hoerenschaamte genoemd. In een enkele tekst wordt het ook gebruikt voor de blote, naakte grond (Genesis 42:12; Jesaja 19:7; Habakuk 3:13). Het kan dus in Deuteronomium 24:1 alleen maar gaan om iets wat te maken heeft met de schaamte van de vrouw, iets specifieks. Dit hebben de Farizeeën, net als de duivel deed in Matthéüs 4, opgerekt tot allerlei oorzaak (aitia, αἰτία). Dit woord is veel ruimer: zaak, oorzaak, en soms ook beschuldiging.

Soms wordt deze verzoeking herleid tot een verschil in visie tussen twee Joodse Schriftgeleerden uit het begin van onze jaartelling, Schammai en Hillel. De precieze Schammai is voor de strikte uitleg: alleen uit oorzaak van overspel. De rekkelijke Hillel verklaarde dit als: om allerlei (kleine) redenen.
Toch is deze achtergrond niet noodzakelijk voor de uitleg. Ze vertroebelt de uitleg ook. Uit dit gedeelte kunnen we immers niet opmaken dat Christus voor de keuze wordt gesteld: Schammai of Hillel. De verzoeking is, net als in Matthéüs 4: gaat Christus in op de verdraaide Schrift? Wanneer Hij ‘ja’ zegt, heeft Hij Gods Woord niet mee. Wanneer Hij ‘nee’ zegt, zal de schare (vers 2) zich tegen Hem keren.
Vanuit de Farizeeën gezien, menen zij nu Christus altijd te kunnen vangen. Zegt Hij ‘ja’, dan kunnen ze wijzen op de wet: ‘Gij zult niet echtbreken’. Christus zou dan een wetsovertreder zijn. Zegt Hij ‘nee’, dan hebben ze Deuteronomium 24 bij de hand naar hun verdraaide woorden, zoals het gangbaar geworden was onder de schare. En wat doet Christus?

4 Doch Hij, antwoordende, zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, Die van den beginne den mens gemaakt heeft, dat Hij hen gemaakt heeft man en vrouw?
5 En gezegd heeft: Daarom zal een mens vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn?
6 Alzo dat zij niet meer twee zijn, maar één vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.

Christus stelt een wedervraag: ‘Hebt gij niet gelezen?’ In Matthéüs 4: ‘Doch Hij, antwoordende, zeide: Er is geschreven’. Christus gaat terug op het Woord Gods zoals het er werkelijk staat. En dat hebben de Farizeeën gelezen. Niet alleen persoonlijk, maar ook in de synagoge. Het Griekse woord anaginóskó (ἀναγινώσκω) betekent immers niet alleen gewoon lezen, maar ook het voorlezen van Gods Woord in de synagoge. En dat doen zij jaarlijks. Ieder jaar werd door hen gelezen en door de schare gehoord Genesis 1:27 en Genesis 2:24!
Christus citeert dat Woord zoals het er letterlijk staat. God heeft de mens man en vrouw gemaakt. Dat zijn twee mensen: één man en één vrouw. Van die ene man en die ene vrouw heeft Hij gezegd: Daarom zal een mens vader en moeder verlaten (een ander woord dan het verlaten van vers 3, hier in de betekenis van achterlaten), en zal zijn vrouw aanhangen (vastkleven, kanttekening 7 zegt: twee verscheidene dingen die door lijm aan elkaar vastgemaakt zijn) en die twee zullen tot een vlees zijn. Dus twee mensen (één man en één vrouw) worden één mens (kanttekening 8). Hier vallen een aantal zaken op:

  1. Christus haalt de situatie die de Farizeeën schetsen direct uit de contractsfeer van de scheidbrief. Christus gaat niet in op de secundaire vraag over de manier waarop iemand zou kunnen scheiden. Hij blijft bij de hoofdvraag: Is het mensen die getrouwd zijn wel toegestaan om uit elkaar te gaan? En dan is Zijn antwoord: Neen. Bij een huwelijk is er geen sprake van een contract dat gebroken kan worden. Bij een huwelijk is sprake van Gods instelling én samenvoeging tot één mens. En één mens is niet te delen.

  2. Christus neemt niet Deuteronomium 24 naar de uitleg van de Farizeeën als uitgangspunt, een situatie van harde harten (kanttekening 8), maar de oorspronkelijke en onverbrekelijke ordening van God. Hij schetst dus geen ideaalsituatie zoals het zou moeten zijn en waarnaar moet worden gestreefd. Hij geeft ook niet toe dat het vanwege de verbrokenheid van de zonde zover van die ideaalsituatie vandaan kan zijn. Nee, één ding geldt: wat God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.

  3. Hier pas valt het woordje scheiding. Dit is voor de verdere uitleg van belang. Christus gebruikt, in navolging van Genesis 1:27 en 2:24 hier niet het woordje ‘verlaten’. Verlaten is dus iets anders dan scheiden. Eén mens is niet meer te scheiden.

7 Zij zeiden tot Hem: Waarom heeft dan Mozes geboden een scheidbrief te geven en haar te verlaten?
8 Hij zeide tot hen: Mozes heeft vanwege de hardigheid uwer harten u toegelaten uw vrouwen te verlaten; maar van den beginne is het alzo niet geweest.

Net als in Matthéüs 4 is de duivel niet in een keer klaar. De Farizeeën hebben hier een Schriftwoord bij de hand. Letterlijk staat er in Deuteronomium 24:1-4 (als samenvatting van het belangrijkste in de hoofdzin): Wanneer een man een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben... zo zal haar eerste man, die haar heeft laten gaan, haar niet mogen wedernemen, dat zij hem ter vrouwe zij, nadat zij is verontreinigd geworden. In het tussenliggende gedeelte wordt de situatie geschetst zoals deze onder Israël, naar Oosters (heidens) gebruik, gangbaar is geworden. Mozes laat dus niets toe. Mozes verbiedt! Als een vrouw was weggestuurd en met een andere man getrouwd, was verzoening met de eerste man onmogelijk geworden. Dat toont Mozes aan.
Feitelijk is dus de scheidbrief niet door Mozes ingesteld, laat staan het toelaten van echtscheiding! Integendeel. Mozes leert: als de eerste man zijn vrouw weer terug zou nemen, heeft hij haar als het ware uitgeleend aan een andere man. En dat kan absoluut niet. Daarom valt in vers 8 niet de nadruk op het woordje ‘toegelaten’ of ‘geboden’, maar op de ‘hardigheid uwer harten’! Waaruit de ernst blijkt van het kwaad van het verontreinigen als een gruwel in de ogen des Heeren.

Wat de Farizeeën dus zeggen in vers 7 – Mozes heeft een scheidbrief geboden – komt niet overeen met Deuteronomium 24. Deuteronomium 24:1 zegt: ‘zo zal het geschieden’, zo is de gangbare praktijk. Wat Mozes zegt (en dat verzwijgen de Farizeeën): de eerste man, die haar heeft laten gaan, mag haar niet terugnemen. Bij de verklaring van vers 7 en 8 mogen we ons daarom ook niet laten leiden door het verdraaide Schriftwoord, zoals de duivel het de Farizeeën laat zeggen. We moeten letten op wat Christus naar Gods reine Woord stelt. Mozes spreekt van de verstoktheid van het hart dat naar Gods verordening uit Genesis 1:27 en 2:24 niet wil luisteren. Zo was het in de tijd van Deuteronomium en, Farizeeën, zo is het bij u nog: de verharding uwer harten. In plaats van te luisteren naar Gods duidelijke inzetting, heeft men Gods Woord opgerekt en wordt een verkeerd aangehaalde Schriftplaats als grond gebruikt om te scheiden.

En het woordje ‘toegelaten’? Heeft Mozes het dan toch niet oogluikend toegelaten? Het Griekse woord epitrepó (ἐπιτρέπω) heeft de betekenisnuance ‘toestemming geven’. In Markus 10:5 zegt Christus: ‘Vanwege de hardigheid uwer harten heeft hij ulieden dat gebod geschreven.’ Mozes gebood, gaf toestemming vanwege de hardigheid van het hart. Als we dat laatste weglaten, lijkt er te staan dat Mozes het (zomaar) toeliet. Dat is (zie Deuteronomium 24) echter niet het geval. Mozes moest als overheid – als dienares Gods – ordenen. In die ordening (toelating, gebod) ging hij terug van de verworden situatie naar het gebod: ‘Gij zult niet echtbreken’. Dus in plaats van toelaten en gebieden om bij Gods gebod vandaan te groeien, was dit toelaten, gebieden weer terug te gaan naar Gods gebod. Dat dit niet zo gemakkelijk was, kwam door de hardheid van het hart.

Christus sluit, evenals in Markus 10, krachtig af: maar van den beginne is het alzo niet geweest, en dat is het uitgangspunt en het eindpunt.

9 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel; en die de verlatene trouwt, doet ook overspel.

Er volgt nog een toevoeging. Mogelijk is deze toevoeging gedaan in afwezigheid van de Farizeeën. Markus 10:10 zegt namelijk: ‘En in het huis vraagden Hem Zijn discipelen wederom van hetzelve.’ Dan volgen bijna dezelfde woorden als hier in Matthéüs 19:9. Op het verschil komen we nog terug. Dit vers heeft twee uiteenlopende verklaringen. Voor de Reformatie werd in deze tekst gelezen dat het huwelijk onontbindbaar is en hertrouwen onmogelijk. Ná de Reformatie is de gangbare verklaring geworden dat echtscheiding geoorloofd is als er overspel is gepleegd. De deur naar het tweede huwelijk is daarmee ook geopend. Wij vinden dit ondermeer ook zo bij Calvijn.

Uit de grote verschillen in verklaring blijkt reeds dat het hier om een moeilijke tekst gaat. We willen deze daarom woord voor woord volgen.

  1. ‘Zo wie zijn vrouw verlaat’. Het eerste wat hier opvalt, is dat Christus hier niet van scheiden spreekt, maar van het (algemene) woord ‘verlaten’ (apoluó, ἀπολύω; epitrepó, ἐπιτρέπω). Het woord ‘scheiden’ viel in vers 6. Daar bleek dat scheiden onmogelijk was. Eén mens is niet (door een mens) te scheiden. Wanneer Christus nu zou zeggen: ‘zo wie van zijn vrouw scheidt’, zou dat in duidelijke tegenspraak zijn met wat Hij kort daarvoor heeft gezegd.

  2. ‘...anders dan om hoererij’. Het gaat hier dus om de situatie dat een man zijn vrouw verlaat in dat geval dat er geen sprake is van hoererij. Het sluit dus naadloos aan bij de verzoeking: ‘om allerlei oorzaak’. Over de situatie dat er wel sprake is van hoererij, spreekt Christus niet. Dat was ook niet nodig. Wanneer een vrouw hoererij heeft gepleegd, rustte de plicht op de man om zijn vrouw naar de rechter te brengen. (Leviticus 20:10: ‘Een man ook, die met iemands huisvrouw overspel zal gedaan hebben, dewijl hij met zijns naasten vrouw overspel gedaan heeft, zal zekerlijk gedood worden, de overspeler en de overspeelster.’) Bij gebleken ‘porneia’ moet de vrouw worden gedood en ook degene met wie zij overspel heeft gepleegd. Dan scheidde God het huwelijk door de dood. Het is daarom van groot belang dat de inhoud van het begrip porneia (πορνεία) ons duidelijk is.

Waarin ligt die scheiding? Die ligt in het gezondigd hebben niet alleen tegen de ander, maar tegen zijn eigen lichaam, zie 1 Korinthe 6:15-18. De gehuwde die hoererij bedrijft, wordt één lichaam met de ander, zoals in het huwelijk. Het is veelzeggend dat Paulus in 1 Korinthe 6:16 Genesis 2:24 aanhaalt: ‘Of weet gij niet, dat wie een hoer aanhangt één lichaam met haar is? Want die twee zullen tot één vlees wezen.’ Paulus vergelijkt de verhouding met een hoer dus met het huwelijk.
Wij kunnen hieruit afleiden dat hoererij een zodanig uitzonderlijke en diep ingrijpende zaak is, dat het huwelijk in zijn diepste wezen daardoor wel feitelijk, hoewel niet juridisch verbroken wordt. De zonde van hoererij is gruwelijk. Dit maakt dat hoererij ook niet te vergelijken is met allerlei vormen van verlaten ‘om allerlei oorzaken’, meer of minder ingrijpend van aard. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Paulus hier niet in directe zin spreekt over het verbreken van het huwelijk door hoererij. We leiden het eruit af.

  1. ‘...en een andere trouwt’. In de situatie dat geen sprake is van overspel door de vrouw en de man toch zijn vrouw verlaat, is hij reeds schuldig. Wanneer hij bovendien ook met een ander trouwt, doet hij zeker overspel.

  2. ‘...en die de verlatene trouwt’. Hier is de moeilijke vraag: wie is nu die verlatene? We kunnen ons dit op verschillende manieren voorstellen:

    1. Iemand is door haar man verlaten, omdat haar man hoererij heeft gepleegd. Mag deze vrouw nu hertrouwen? Is zij nu vrij? Is het antwoord hierop bevestigend, dan betekent de tekst: ‘die de verlatene trouwt doet ook overspel’ dat dit op deze situatie niet van toepassing is. Het ‘anders dan om hoererij’ wordt dan zo toegepast: als er dus wel sprake is van hoererij, dan geldt vers 9b niet.

    2. Iemand is verlaten, maar er is geen sprake van hoererij bij de man. De twee zijn uit elkaar gegaan om allerlei andere redenen. Mag deze verlatene dan niet hertrouwen? Vers 9b zou dan in deze situatie wel gelden. Voor Gód zijn de eerste echtelieden nog steeds getrouwd. Deze tweede mogelijkheid lijkt de juiste. Christus heeft het immers over verlaten zonder dat er van porneia sprake is.

Dr. J. van Bruggen wijst dan weliswaar op de situatie dat bij deze uitleg in de gemeente twee soorten verlatenen kunnen voorkomen:

  1. een verlatene die weggegaan is wegens hoererij van de man. Deze mag hertrouwen.

  2. een verlatene waar geen sprake is van hoererij. Deze mag niet hertrouwen.(J. van Bruggen, Het huwelijk gewogen, 1979)

Geeft Matthéüs 19 een antwoord op de vraag naar het al of niet geoorloofd zijn van uiteengaan en/of hertrouwen indien er sprake is van hoererij? We mogen ons wel afvragen of de woorden van Christus ‘anders dan om hoererij’ dan alleen maar betekenen: ‘Over het andere geval, namelijk porneia, spreek ik thans niet’. Of dat er de betekenis in ligt: ‘In het geval van porneia ligt de zaak (ook het hertrouwen van de verlatene dus) geheel anders’. Het laatste komt aannemelijker voor dan het eerste.

In dit verband merkt dr. J. Douma op: ‘Als ik zeg: wie een ander aangrijpt, behalve in geval van oorlog, en hem doodslaat, pleegt moord – dan wordt door iedereen begrepen (...) aangrijpen en doodslaan beoordeel ik anders wanneer het in oorlogstijd gebeurt dan wanneer het geen oorlog is. Zo moeten we ook Jezus’ woorden lezen. Verstoten en een ander trouwen beoordeelt Jezus in geval van overspel anders dan wanneer er geen overspel in geding is. Doden in oorlogstijd is geen moord; verstoten en opnieuw trouwen na overspel is geen echtbreuk...’(J. Douma, Echtscheiding, 1988, blz. 26, 27)

Het moeilijke is bij deze uitleg (zoals Calvijn deze onder meer ook voorstelt) dat iets gezegd wordt over een situatie waarover Matthéüs 19:9 eigenlijk verder zwijgt, namelijk: wanneer er sprake is van hoererij.
Dit betekent in de praktijk in ieder geval dat hertrouwen waarbij er geen sprake is geweest van verlaten bij overspel, door Christus uitdrukkelijk verboden wordt. Hier kan de gedachte zich postvatten als bij de discipelen: indien de zaak des mensen met de vrouw alzo staat (kanttekening 10: dat de man zo vast aan de vrouw gebonden is), zo is het niet oorbaar te trouwen. De reactie is heel bekend. Moet die vrouw dan ongetrouwd blijven? Is dat dan niet hard? Zo’n vrouw heeft wellicht weer de begeerte tot gemeenschap met een man.
Calvijn wijst erop dat, wanneer Gods inzetting wordt gevolgd, Hij ook zeker helpen zal. Wanneer we Gods inzetting niet volgen en toch met een ander trouwen, krijgen we de Heere tegen.

Christus gaat Zijn discipelen wijzen op andere mensen die ook niet trouwen. Zij kunnen de gave der onthouding gekregen hebben omwille van het Koninkrijk der hemelen. Christus zegt daarmee: zo’n vrouw die verlaten is en niet mag trouwen, staat niet alleen. Er zijn ook anderen die nooit (meer) tot een huwelijk kunnen komen, mogen komen, willen komen (vers 12). Zij dragen ook dat kruis. Maar zie, daar staat zoveel tegenover: het Koninkrijk der hemelen! Het huwelijk is toch niet het einde? Zie 1 Korinthe 7.

Toch blijft hier nog een vraag over. Wat zegt de Schrift nu over de situatie waarin wél sprake is van hoererij? Blijkbaar geeft Matthéüs 19:9 daar geen direct antwoord op. Dus ook niet in die zin dat hertrouwen dan wel mag. We moeten dan ándere Schriftplaatsen erbij leggen. We noemen de teksten met kort commentaar:

2.2.1.2. Matthéüs 5:31-32

31 Er is ook gezegd: Zo wie zijn vrouw verlaten zal, die geve haar een scheidbrief.
32 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt, dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel.

Matthéüs 19:9 gaat uit van de man die een ander trouwt en daardoor overspel doet en een andere man die met de vrouw van de eerstgenoemde man trouwt en daardoor ook overspel doet. De reden, zo zagen we, is dat God niet gescheiden heeft. Er is wel sprake van verlaten, maar het is één mens gebleven.
Matthéüs 5 gaat uit van de vrouw. Als een man zijn vrouw verlaat, maakt hij dat zij overspel doet. De vrouw wordt in de verleiding gebracht om te hertrouwen, waardoor zij overspel doet! Het vervolg is gelijk aan Matthéüs 19:9b.

2.2.1.3. Markus 10:2-11

2 En de Farizeeën, tot Hem komende, vraagden Hem, of het een man geoorloofd is, zijn vrouw te verlaten, Hem verzoekende.
3 Maar Hij antwoordende, zeide tot hen: Wat heeft u Mozes geboden?
4 En zij zeiden: Mozes heeft toegelaten een scheidbrief te schrijven, en haar te verlaten.
5 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Vanwege de hardigheid uwer harten heeft hij ulieden dat gebod geschreven.
6 Maar van het begin der schepping heeft ze God man en vrouw gemaakt.
7 Daarom zal een mens zijn vader en zijn moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen;
8 En die twee zullen tot een vlees zijn, alzo dat zij niet meer twee zijn, maar een vlees.
9 Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.
10 En in het huis vraagden Hem Zijn discipelen wederom van hetzelve.
11 En Hij zeide tot hen: Zo wie zijn vrouw verlaat, en een andere trouwt, die doet overspel tegen haar.

In Markus 10 valt op dat de regel herhaald wordt: zo wie zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel tegen haar. Een goede exegetische regel is om bij de synoptische Schriftplaatsen de meest uitvoerige aan te houden. Uit het ontbreken van de woorden ‘anders dan om hoererij’ bij Markus mag daarom niet de conclusie worden getrokken dat Christus hier over elk geval van verlaten zou spreken.

2.2.1.4. Lukas 16:18

18 Een iegelijk, die zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel; en een iegelijk, die de verlatene van den man trouwt, die doet ook overspel.

Lukas 16 maakt deze algemene regel breder: niet alleen die zijn vrouw verlaat en een ander trouwt doet overspel. Ook degene die de verlatene (in algemene zin) trouwt doet ook overspel. We moeten dus Matthéüs 5, Markus 10, Lukas 16 en Matthéüs 19 als één geheel lezen. Het een vult het ander aan. Hoewel al onze vragen dan nog niet zijn opgelost. Dat het belangrijk is geeft Lukas 16:17 aan: ‘En het is lichter, dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één tittel der wet valle’. Het gaat hier niet om een middelmatigheid.

2.2.1.5. Romeinen 7:1-3

1 Weet gij niet, broeders (want ik spreek tot degenen, die de wet verstaan), dat de wet heerst over den mens, zo langen tijd als hij leeft?
2 Want een vrouw, die onder den man staat, is aan den levenden man verbonden door de wet; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrijgemaakt van de wet des mans.
3 Daarom dan, indien zij eens anderen mans wordt, terwijl de man leeft, zo zal zij een overspeelster genaamd worden; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij van de wet, alzo dat zij geen overspeelster is, als zij eens anderen mans wordt.

Dit Schriftwoord is duidelijk. We zijn niet meer in de overgangssituatie tussen het Oude en Nieuwe Testament. De ceremoniële wetten zijn in Christus vervuld. De burgerlijke wetten, bijvoorbeeld het doden van een man die hoererij heeft gepleegd, zullen ook nu niet meer zo moeten worden toegepast, hoewel het de diepe ernst van deze overtreding blijft benoemen. Paulus gebruikt nu in Romeinen 7 juist de wet als voorbeeld om te beschrijven hoe er plaats komt voor het huwelijk met Christus (de andere Man!).

Hoelang is nu de vrouw aan haar eerste man gebonden? Zolang als hij leeft. Wanneer de vrouw van een andere man wordt, terwijl de man leeft, zo zal zij een overspeelster genaamd worden. Als de man gestorven is, dan is zij vrij van de wet. Dan heeft (geheel in lijn met Matthéüs 19) God scheiding gemaakt door de dood. Hij is de Enige Die dat kan en mag. Op dat ogenblik is de weg vrij voor de andere Man, eerder niet. Dit is een duidelijke regel, die Paulus ook op het geestelijk leven toepast. Eerst zal er een sterven moeten plaatsvinden (aan de wet), voordat er plaats komt voor die andere Man, Christus. Wanneer in het burgerlijke leven eerder hertrouwen plaatsvindt, zal in het geestelijk leven ook niet meer worden verstaan wat Gods bedoeling is.

Paulus trekt nu de algemene lijn van Matthéüs 19 door en zegt onomwonden: alleen de dood maakt scheiding en pas dán mag een tweede huwelijk plaatsvinden. De apostel spreekt hier weliswaar niet over het huwelijksrecht, maar blijft wel binnen de context van de huwelijksproblematiek, zoals ook verwoord in 1 Korinthe 7:39. Ook is Romeinen 7:3 bijna een woordelijke aanhaling van Matthéüs 5:32. Maar we moeten voorzichtig zijn om hieruit al te gemakkelijk ethische conclusies te trekken.

Het beeld, de illustratie, is heel duidelijk. Het beeld wordt troebel als we van deze regel al te zeer afwijken. De wet is norm, niet de liefde in deze zaak. Het is dus niet het gebrek aan liefde die plaats maakt voor een ander. Het beeld dient om de verhouding van Gods kind tot de wet aan te duiden. De wet die heilig en rechtvaardig en goed is en blijft. Ook het zevende gebod. We moeten het pastoraal bevindelijke betoog van de apostel blijven volgen en daarom Romeinen 7 niet overvragen als het om overspel gaat. Het scharnierpunt is wel: sterven maakt de weg vrij voor een ander huwelijk.

2.2.2. Conclusies

We trekken uit paragraaf 2.2.1. enige conclusies.

  1. De Heere Jezus roept terug tot het Woord van God als de allesbeheersende norm. Hij schetst niet alleen maar een ideale situatie waarnaar zou moeten worden gestreefd. Hij geeft ook niet alleen maar toe dat het vanwege de verbrokenheid van de zonde zover van die ideale situatie vandaan kan zijn. Hij benadrukt dat één mens niet te scheiden is, omdat God heeft samengevoegd. Daarom maakt Hij duidelijk hoe in de tijd van Mozes de scheidbrief niet een vrijbrief was om dan maar te scheiden, maar juist als extra waarschuwing was bedoeld, alvorens men toch zou durven scheiden.

  2. Mozes heeft in Deuteronomium 24 vanwege de hardigheid van het hart ordening moeten aanbrengen in de gegroeide praktijk van het wegsturen van de echtgenote. In die ordening ging Mozes terug van de verworden situatie naar het gebod ‘Gij zult niet echtbreken’.

  3. Hoererij is een dermate uitzonderlijke en diepingrijpende zaak dat daardoor het huwelijk in zijn diepste wezen wordt verbroken. Hoererij is niet te vergelijken met allerlei vormen van verlaten ‘om allerlei oorzaken’, meer of minder ingrijpend van aard. Het is van groot belang het begrip ‘porneia’ nader te omschrijven. Daarom wijdt de commissie er een aparte paragraaf aan (2.5.).

  4. Omdat Christus spreekt over het verlaten zonder dat er van porneia sprake is, lijkt het juist om onder de verlatene in Matthéüs 19:9b te verstaan: iemand die verlaten is, maar er is geen sprake van hoererij bij de man. De twee zijn uit elkaar gegaan om allerlei andere redenen. De verlatene doet dan bij hertrouwen overspel, alsmede degene die de verlatene trouwt. Voor God zijn de eerste echtelieden nog steeds getrouwd.

  5. De consequentie van het voorgaande is dat er dan in de gemeente twee soorten verlatenen kunnen voorkomen: a) een verlatene die weggestuurd of weggegaan is wegens hoererij van de ander; deze mag hertrouwen; b) een verlatene bij wie geen sprake is van hoererij; deze mag niet hertrouwen zolang de ander nog in leven is.

  6. Hertrouwen waarbij geen sprake is geweest van overspel, is in ieder geval door Christus uitdrukkelijk verboden. Zowel Christus als de apostel Paulus wijzen erop dat iemand die verlaten is en niet mag hertrouwen, niet alleen staat. Tegenover dat kruis staat het Koninkrijk der hemelen. Het huwelijk is niet het einde.

  7. Matthéüs 19:9 geeft geen direct, maar slechts een indirect antwoord op de vraag over de situatie waarin wél sprake is van hoererij.

  8. Wij moeten het pastoraal-bevindelijke betoog van de apostel blijven volgen en daarom Romeinen 7:2 niet overvragen als het om overspel gaat. Het scharnierpunt is: sterven maakt de weg vrij voor een ander huwelijk.

2.3. Relevante Schriftgegevens: 1 Korinthe 7:10-16

2.3.1. Exegese

De verzen 8 en 9 zijn een inleiding op deze perikoop.

8 Doch ik zeg den ongetrouwden en den weduwen: het is hun goed, indien zij blijven gelijk als ik.
9 Maar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te trouwen dan te branden.

Paulus gebruikt hier voor ‘goed’ het Griekse woord kalon (καλὸν). Hij spreekt hier tot de ongetrouwden en de weduwen. In het woord ‘goed’ ligt niet een bevel om ongetrouwd te blijven. Trouwen mag wel. Onder bepaalde omstandigheden echter, als men zich niet kan onthouden, dan moeten zij trouwen (gamèsatósan, γαμησάτωσαν van γαμέω): dat is een imperatief, een bevel. Dit bevel moet gezien worden in tegenstelling tot het goed van vers 8. Het is beter, ethisch gezien, om te trouwen dan te branden. Dit geldt dus voor de ongehuwden. Het branden moet niet slechts uitgelegd worden als branden van begeerte. Branden wijst heen naar gerichtsvuur. De Heere strafte het losbandige leven van Sodom met het vuur van Zijn oordeel. In Korinthe beschouwde men de buitenechtelijke relatie ten onrechte als een middelmatige zaak waarover je je niet al te druk moest maken.
Paulus bedoelt hier te zeggen dat, als men een verhouding aangaat, het een huwelijksrelatie moet zijn. De ongehuwde staat mag niet betaald worden met de prijs van overspel. God verbiedt wel het bedrijven van overspel, hoererij, maar niet de samenleving van man en vrouw binnen het huwelijk. Deze tekst spreekt heel duidelijk uit dat seksuele omgang alleen een plaats mag hebben in een huwelijksverhouding.

10 Doch den getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide.

Paulus komt hier met een bevel des Heeren aan de gehuwden: ‘niet ik, maar de Heere’. Paulus herhaalt met de woorden ‘niet ik maar de Heere’ Gods gebod. Hij spreekt hier, geïnspireerd door de Heilige Geest, met apostolisch gezag. We moeten er goed oog voor hebben dat de uitbreiding die de apostel hier geeft aan het onderwijs van Christus valt binnen de canon van de Heilige Schrift. En wij belijden dat de canon is afgesloten. We moeten ervoor waken om de aanvulling die Paulus hier geeft in 1 Korinthe 7 te gebruiken om – naar analogie van de apostel – het onderwijs van de Heilige Schrift ook nu nog te gaan aanpassen aan de context van onze dagen. Dan komen we terecht in het vaarwater van de voortgaande openbaring. Dat is ten diepste ondermijning van de Heilige Schrift.

De gehuwden zijn zij die een huwelijk zijn aangegaan en nu in de gehuwde staat verkeren. Uit vers 12 blijkt dat Paulus denkt aan huwelijken waarin beiden christen zijn. Paulus spreekt nu zeer beslist: Ik beveel (paraggelló, παραγγέλλω). In het voorgaande heeft hij gesproken over goed (vers 1 en vers 8). In vers 7 spreekt hij over: ik wens (theló, θέλω). Nu echter is de toon bevelend.

De huwelijksmoraal in Korinthe was slap. Men ging eigenlijk uit van de gedachte dat het bij elkaar blijven van gehuwden goed was, maar dat men daar in bepaalde gevallen ook wel van mocht afwijken. Die mening snijdt Paulus af door te spreken over een bevel en te herinneren aan het Woord van Christus Zelf, een gebod. In bepaalde omstandigheden geeft Paulus herderlijke richtlijnen, maar nu spreekt hij over het bevel des Heeren. Dat Paulus hier de vrouw tot onderwerp maakt, heeft te maken met het feit dat het onder de Grieken ook mogelijk was dat de vrouw van de man wegging. De dames in Korinthe waren nogal geëmancipeerd, blijkt elders in de brief.

Het gebod van de Heere is: zich niet laten scheiden (mè chóristhènai, μὴ χωρισθῆναι, aor. pass.). Paulus verwijst hier naar wat de Heere Jezus zegt in Matthéüs 5:32 en 19:3-9, Markus 10:11 en Lukas 16:18. Paulus gebruikt hier het woord scheiden als synoniem voor verlaten. (Zie ook het vervolg in vers 11.) Dit omdat Paulus hier teruggrijpt op de woorden van Christus Zelf, zoals vermeld in de evangeliën. In vers 12 spreekt Paulus overigens ook weer over verlaten. Waarom vermeldt Paulus hier niet de uitzondering, overspel? Dit is niet vreemd. Paulus spreekt hier over andere huwelijkszaken. Over hoererij heeft hij al gesproken in 1 Korinthe 6:15-18.

Het ‘niet ik, maar de Heere’ wil niet zeggen dat Paulus niet met apostolisch gezag spreekt, maar dat hij hier een absoluut gebod van de Heere naar voren haalt. Paulus zegt immers in vers 40b: ‘En ik meen ook de Geest Gods te hebben.’ De praktijk in Korinthe was blijkbaar dat men het met het huwelijk niet zo nauw nam en dat vrouwen wegliepen bij hun mannen.

11 En indien zij ook scheidt, dat zij ongetrouwd blijve, of met den man verzoene; en dat de man de vrouw niet verlate.

In dat ‘en indien zij ook scheidt’ zet Paulus de deur niet wagenwijd open alsof men zomaar mag scheiden. Nee, hij doelt hier op situaties waarin de scheiding al had plaatsgevonden. Dus waarbij de vrouw niet meer terug kon. Er staat eigenlijk: voor het geval ze toch gescheiden is, of aan het scheiden is (ean de kai chóristhei, ἐὰν δὲ καὶ χωρισθῇ).

Kanttekening 16 van de Statenvertaling zegt hierbij: ‘namelijk, anders dan vanwege des mans overspel.’ In dat geval moet de vrouw ongehuwd blijven of zich met de man verzoenen. De Statenvertaling vertaalt ‘blijve’ en ‘verlate’. De conclusie zou getrokken kunnen worden dat Paulus hier spreekt in wensende zin. Dit is niet het geval. Letterlijk staat er een imperatief, een gebiedende wijs. In het Grieks staat er ‘menetó’ (μενέτω) en ‘katallagètó’ (καταλλαγήτω), dat wil zeggen: zij moet blijven, zij moet zich verzoenen. (Katallassó betekent: verzoenen, herstellen van een gebroken relatie.)

Kanttekening 17 zegt bij dit gedeelte: ‘dat is, dat zij tot geen ander huwelijk in de gemeente worde toegelaten, zo zij met dien man niet kan verzoend worden.’ De conclusie van deze alinea is: na een onrechtmatige scheiding óf verzoenen óf ongehuwd blijven.

Ook de man wordt aangesproken in het algemeen: ‘En dat de man de vrouw niet verlate’. De man had in die dagen meer macht dan de vrouw om te scheiden. Dit verschil laat Paulus hier uitkomen in het feit dat hij niet zegt: ‘scheide’, maar: ‘niet verlate’. De macht van de man was in de Oudheid zeer groot en de man kon zich meer vrijheden veroorloven dan de vrouw, dus ook gemakkelijker van zijn vrouw afkomen. We mogen hier terug verwijzen naar Matthéüs 19.

12 Maar den anderen zeg ik, niet de Heere: indien enig broeder een ongelovige vrouw heeft, en dezelve tevreden is bij hem te wonen, dat hij haar niet verlate;

Paulus richt zich nu tot ‘de anderen’. In vers 8 sprak hij over de ongehuwden en weduwen, in vers 10 over de gehuwden. Het betreft hier allemaal mensen in de gemeente, ook in vers 10. ‘De anderen’ (loipois, λοιπός) zijn de overgebleven gevallen. Het gaat hier over de zogenaamde gemengde huwelijken. Een van beide is dan (nog) heiden. Hier wordt niet bedoeld dat mensen op het moment van het huwen niet eensgeestes zijn. Nee, Paulus bedoelt hier de huwelijken waar tijdens het huwelijk een van beiden christen is geworden. Paulus wijst er duidelijk op dat van de gelovige partij geen poging mag uitgaan om te scheiden.

‘...zeg ik, niet de Heere’. Ook hier spreekt de apostel, die in vers 40b zegt: ‘En ik meen ook de Geest Gods te hebben’. Paulus wordt geconfronteerd met een gegeven in Korinthe waarover Christus niet gesproken heeft, omdat het een situatie is die in Israël niet bekend was. In de dagen van de Heere Jezus kwamen gemengde huwelijken, zoals Paulus hier bespreekt, niet voor. Paulus trekt – door zo te spreken als apostel – de uitspraken van Christus in Matthéüs, Markus en Lukas door, alsook betrekking hebbend op gemengde huwelijken in Korinthe. De apostel Petrus doet in zijn eerste algemene zendbrief, dus in 1 Petrus 3:6b, hetzelfde. Paulus geeft hier enerzijds een duidelijk bevel, anderzijds brengt hij heel pastoraal het persoonlijk gevoelen van de echtgenoot of echtgenote ter sprake door te zeggen ‘tevreden zijn bij hem te wonen’. Duidelijk is dat Paulus wil weerleggen de gedachte die in Korinthe leefde, dat men zijn man of vrouw moest wegsturen om het geloof. Paulus kon hier Matthéüs 5 niet aanhalen omdat zo’n geval zich in de dagen van Christus’ omwandeling niet voordeed. Paulus keert zich hier tegen de gedachte dat de christen, als de man of vrouw heiden bleef, hierin een legitieme reden zag om te scheiden. Paulus wijst ook hier dezelfde weg als Petrus in 1 Petrus 3:1-7.

‘Dat hij haar niet verlate’ (mè aphietó, μὴ ἀφιέτω) betekent: niet hij moet wegzenden. Dit is een imperatief. Dit is de roeping van een christen. Paulus wil als het ware zeggen dat het initiatief nooit moet uitgaan van de gelovige. Bovendien is daar geen enkele reden voor als ook de ongelovige ermee tevreden is bij hem te wonen. ‘En dezelve tevreden is bij hem te wonen’ (autè suneudokei, αὐτὴ συνευδοκεῖ): dus, dat zij het mede goedvindt, het ermee eens is. Niet voor één keer, maar voortdurend. In de lettergreep ‘sun’ ligt een aanduiding dat ook de gelovige partij met de toestand tevreden moet zijn, want hij/zij heeft immers de opdracht om de vrede te zoeken. Als dat het geval is, dan is er vrede in huis, een waar huwelijk. Ook al behoort een van beiden niet tot de christelijke gemeente. Een christen is actief geroepen te blijven in zijn roeping. Hij is tot vrede geroepen. Dat kan ook in een huwelijk de roeping zijn, als dit onder spanning staat vanwege de tegenstelling van gelovig en ongelovig. En dus kan een christen nooit de initiator zijn van een echtscheiding door – op grond van deze tekst – zijn eigen gevoelen van onvrede als argument tot scheiding te gebruiken.

13 En een vrouw die een ongelovigen man heeft, en hij tevreden is bij haar te wonen, dat zij hem niet verlate...

Wat vers 12 van de man zei, zegt vers 13 van de vrouw. Het geldt over en weer.

14 ...want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.

Paulus noemt hier de reden waarom hij in vers 12 en 13 zo sprak. Deze reden is dat de ongelovige partij is geheiligd in de gelovige. Het Grieks gebruikt voor het woord ‘geheiligd’ hègiastai (ἡγίασται). Dat is een perfectum en het wijst op een blijvende toestand.

Heilig duidt hier op de uiterlijke afscheiding van de ongelovigen en het komen tot een bijzondere betrekking tot het volk van God. Paulus neemt als illustratie het kind dat uit zo’n huwelijk geboren wordt. De apostel richt zich hier vooral tegen hen die oordeelden dat als in het huwelijk een van de partijen heiden bleef, het huwelijk ontbonden zou moeten worden.

15 Maar indien de ongelovige scheidt, dat hij scheide; de broeder of de zuster wordt in zodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt; maar God heeft ons tot vrede geroepen.

De zaken kunnen echter ook anders lopen, namelijk dat de ongelovige wil scheiden. Het Grieks zegt: ei de ho apistos chórizetai (εἰ δὲ ὁ ἄπιστος χωρίζεται): indien nu de ongelovige scheidt, ‘dat hij scheide’. Het woord chórizesthó (χωριζέσθω) zegt: dan moet hij of zij zich scheiden. Ook hier is sprake van een imperatief. Paulus spreekt hier over de ongelovige, die zich aan Gods geboden niets gelegen laat liggen.
Kanttekening 26 van de Statenvertaling zegt hierbij: ‘Dat is, de gelovige verlaat, of van zich jaagt, en de band van het huwelijk hardnekkig van zijn zijde tenietdoet, gelijk toen bij de heidenen gewoonlijk was.’ Paulus bedoelt hier dus niet dat een christen de scheiding moet zoeken of begeren. Naar aanleiding van het feit dat de ongelovige wil scheiden, gaat Paulus nu spreken over hoe de gelovige daarmee moet omgaan. Een gelovige moet zich richten naar Gods geboden om twee redenen. De eerste is: ‘de broeder of zuster wordt in zodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt.’ Letterlijk staat er: ou dedoulótai (οὐ δεδούλωται), hij of zij is niet tot slaaf gemaakt. Maar als de gelovige ten koste van alles het scheiden zou moeten verhinderen, dan is hij of zij feitelijk slaaf. Slaaf van een heiden of heidin. Die de andere in zijn macht heeft te laten doen wat hij wilde.
De gelovige is echter vrijgemaakt en een slaaf geworden van Christus. Zijn roeping staat in het teken van de vrede. Die roeping moet gestalte krijgen in vrede, en brengen tot vrede met God en de naaste. Die vrede mag niet verstoord worden en dat zou het geval zijn als de gelovige partij, met opgeven van het geloof, de ongelovige van scheiding poogt terug te houden.
Christenen zijn geroepenen. In dit verband geroepen tot vrede. Vrede staat tegenover slavernij en twist.

Vers 15 spreekt over ‘zodanige gevallen’ (en tois toioutois, ἐν τοῖς τοιούτοις). Paulus zet deze woorden met nadruk achteraan. Hij bedoelt te zeggen als de omstandigheden zo zijn zoals hij ze tekent, namelijk als de ongelovige scheidt – maar ook alleen in dat geval – kan de christen in scheiding berusten. Dit vers spreekt alleen over berusten in een echtscheiding en niet over een eventueel tweede huwelijk.

Vers 39 spreekt over hertrouwen: ‘een vrouw is door de wet verbonden, zo langen tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen dien zij wil, alleenlijk in den Heere.’ Kanttekening 77 van de Statenvertaling bij vers 39 merkt op ‘namelijk, tenzij uit oorzaak van overspel, Matthéüs 19:9, of van het scheiden der ongelovige wederhelft, hierboven vers 15’. Deze kanttekening legt een verband tussen vers 15 en vers 39, en suggereert dat de causa religionis niet alleen een grond van echtscheiding kan zijn, maar dat de causa religionis ook de weg opent naar een tweede huwelijk.

Wie kennis neemt van de kanttekeningen merkt op dat zij de ene keer alleen echtscheiding na overspel beschouwen als opening voor hertrouwen. Dat is bij voorbeeld het geval bij 1 Korinthe 7:11. Dat vers zegt: ‘En indien zij ook scheidt, dat zij ongetrouwd blijve, of met den man verzoene; en dat de man de vrouw niet verlate.’ Bij dat ‘indien zij ook scheidt’, vermeldt kanttekening 16: ‘namelijk anders dan vanwege des mans overspel, zie Matthéüs 5:32, 19:9.’ De andere keer, dus in kanttekening 77, noemt de kanttekening niet slechts overspel, maar ook de causa religionis als opening om opnieuw te trouwen. De kanttekeningen spreken dus niet met één stem.

Het is opvallend dat kanttekening 16 bij 1 Korinthe 7:12 bij het noemen van overspel als enige reden om niet ongetrouwd te hoeven blijven, verwijst naar Schriftgegevens buiten dit hoofdstuk. Er staan duidelijke verwijzingen naar Matthéüs 19 en Matthéüs 5. In de kanttekeningen met betrekking tot de causa religionis valt geen enkele Schriftverwijzing buiten dit hoofdstuk te vinden. Dit betekent dat de kanttekenaren deze zaak kennelijk op eigen initiatief hebben afgeleid uit dit hoofdstuk. En daar vervolgens dezelfde waarde aan toekennen als aan overspel.

De vraag dringt zich op welk gezag de kanttekeningen bij de Statenvertaling hebben. Zij zijn waardevol en betrouwbaar. Onze gemeenten hebben er echter altijd aan vastgehouden dat de kanttekeningen qua autoriteit ondergeschikt zijn aan het Woord van God. De auteurs van de kanttekeningen waren het niet altijd in alle dingen met elkaar eens. Het besluit van de Synode van Dordrecht 1618/1619 dat de kanttekeningen geen nadere ontwikkeling van de leer mochten bevatten, was daarom een wijs besluit. Een enkele keer lijken echter de kanttekeningen deze regel te veronachtzamen.

Voor echtscheiding wegens causa religionis geeft 1 Korinthe 7 enige opening. Maar voor enig verband met een tweede huwelijk, waarvoor kanttekening 77 kiest, biedt dit hoofdstuk geen basis. De conclusie van kanttekening 77 kan derhalve, naar het oordeel van de commissie, niet onderbouwd worden uit de exegese van dit hoofdstuk. En uit geen enkele andere plaats in de Heilige Schrift. De conclusie van kanttekening 77 geeft een opening voor hertrouwen die exegetisch niet valt te onderbouwen. Zoals wij 1 Korinthe 7 lezen, komen we tot een minder ruime uitleg dan kanttekening 77. Wij kunnen de kanttekenaren er niet meer op bevragen op welke Schriftgegevens zij hun toelichting hebben gebaseerd. Als er in de Schrift andere plaatsen zijn waar duidelijk over de gelijkwaardigheid van overspel en causa religionis wordt gesproken, dan moeten we onze conclusie bijstellen. Vooralsnog zijn ons geen andere Schriftplaatsen bekend die meer duidelijkheid geven in deze.

Tenslotte is belangrijk om op te merken dat uitsluitend kanttekening 77 een huwelijk na echtscheiding op grond van de causa religionis kent. Toch geeft ze geen voeding aan een nog ruimere interpretatie (zoals helaas wel gebeurt) in die zin dat het in het algemeen de verlaten partij toegestaan is om te hertrouwen nadat deze door de andere partij in de steek is gelaten om allerlei oorzaak.

16 Want wat weet gij, vrouw, of gij den man zult zalig maken? Of wat weet gij, man, of gij de vrouw zult zalig maken?

Een gelovige moet zich richten naar Gods geboden om twee redenen. In vers 15 wordt de eerste reden genoemd. In vers 16 wordt de tweede genoemd. Paulus zegt dat het verre van zeker is dat de gelovige de ongelovige zou kunnen behouden, dat wil zeggen binnen het huwelijk zou kunnen winnen door zijn vreedzame en christelijke wandel. Indien het binnen de bestaande huwelijksverhouding al zo is, zoals hiervoor gezegd, hoezeer klemt dan de apostolische vermaning om geen juk aan te trekken met de ongelovige (2 Korinthe 6:14). Naar aanleiding van vers 15 en 16 zouden we kunnen zeggen dat voor Paulus het ‘niet dienstbaar maken’ (ou dedoulótai, οὐ δεδούλωται) en ‘tot vrede’ (en eirènèi, ἐν εἰρήνῃ) meer gewicht heeft dan het behouden (sóseis, σώσεις).

2.3.2. Conclusies

Samenvattend wil de commissie op grond van deze Schriftgegevens uit paragraaf 2.3.1. ook enkele conclusies trekken.

  1. Het gebod des Heeren om niet te scheiden gaat boven alles. Een gehuwde mag actief geen stappen ondernemen om tot een scheiding te komen. Zijn of haar houding is altijd een passieve.

  2. Als iemand in zijn huwelijk geconfronteerd wordt met het gegeven van een scheiding, dan wijst Paulus de weg van ongehuwd blijven of verzoenen. Zie ook conclusie bij vers 11.

  3. We kunnen niet de start van een heidens huwelijk, waarin tijdens dit huwelijk een van beiden christen wordt en waar Paulus hier over spreekt, zomaar overbrengen op de start van een huwelijk waarbij een van beiden niet kerkelijk is, of waarbij een van beiden tijdens een huwelijk niet kerkelijk wordt en de kerkelijke partij zich meent te kunnen beroepen op dit Schriftgedeelte om zijn of haar echtscheiding (later) te legitimeren.

  4. Met betrekking tot de causa religionis is Paulus zeer terughoudend om deze als echtscheidingsgrond te verheffen. Hij laat duidelijk uitkomen dat de gelovige partij daar nooit het initiatief toe kan nemen. Wel geeft hij er ruimte voor om de causa religionis als echtscheidingsgrond aan te merken, als de oorzaak en de actie daartoe niet ligt bij degene die gelovig is geworden, maar bij de ongelovige.

2.4. Relevante Schriftgegevens: Efeze 5

2.4.1. Exegese

In Efeze 5:32 staat: ‘Deze verborgenheid is groot: doch ik zeg dit, ziende op Christus en op de gemeente.’ Paulus spreekt hier over het huwelijksleven van man en vrouw in een christelijk huwelijk. Om te verstaan wat Paulus hier bedoelt, is het nodig kort te schetsen in welk verband hij deze grote verborgenheid noemt.

In de brief aan Eféze tekent de apostel wat voor een groot wonder er is gebeurd in het leven van degenen die in de gemeente van Efeze vanuit de dood zijn levend gemaakt en als vrucht van genade tot geloof zijn gebracht. Paulus tekent dan ook hoe het nieuwe leven der genade openbaar komt in de levenswandel, niet meer naar de eeuw dezer wereld, een geest die werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid (Efeze 2:2).

In Efeze 5:1 komt Paulus terug hierop terug, als Hij de gemeente oproept navolgers Gods te zijn. Ook nu herinnert hij er in vers 8 aan hoe groot het verschil is met hun eertijds: ‘Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere, wandelt als kinderen des lichts.’
In vers 2 noemt Paulus dat het wandelen in de liefde geen vrucht is van de mens zelf, maar dat het alleen praktijk wordt in een leven waarin er gemeenschap wordt geoefend door het geloof met Christus en in beginsel iets van Zijn liefde mag worden geproefd. Dit zo wandelen als kinderen des lichts staat in scherpe tegenstelling tot het leven dat de mens der ongehoorzaamheid uitleeft in ‘hoererij en alle onreinheid’ enzovoort.

Waarom zijn al die zonden van ongehoorzaamheid zo erg? Paulus geeft daar in vers 5 het antwoord op. ‘Want dit weet ik, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God.’ Waarom zullen zulken niet ingaan in dit Koninkrijk? Omdat de toorn van God zal komen om deze dingen over hen, de kinderen der ongehoorzaamheid.

In vers 15 en 16 schrijft Paulus dan: ‘Ziet dan hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, den tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn.’

Na deze algemene vermaning die betrekking heeft op onze hele levenswandel, spitst Paulus in de verzen 22-33 deze zaak nog nader toe en gaat dan ook beschrijven hoe man en vrouw jegens elkaar moeten handelen. De apostel trekt hier de volgende lijnen: zoals de verhouding is tussen Christus en Zijn gemeente. Hij als Hoofd en Zijn gemeente als het lichaam, of Hij als bruidegom en Zijn gemeente de bruid: zo moet de verhouding van man en vrouw in het huwelijk daarvan een afspiegeling zijn.
De apostel vermaant in deze passage de vrouwen tot gehoorzaamheid, de mannen tot liefde. Paulus waarschuwt hier enerzijds tegen de zondige neiging van de vrouw tot ongehoorzaamheid, zoals die al bij Eva in Genesis 3 openbaar kwam, anderzijds waarschuwt de apostel hier de mannen die sneller dan de vrouw de liefde veronachtzamen. De man is sneller geneigd de liefde te laten varen. Het (blijven) liefhebben kost hem meer moeite dan het liefkrijgen. Dat werd reeds openbaar in wat Adam zegt in Genesis 3:12.

Na deze vaststelling komt dan Paulus tot zijn vermaning om als man de vrouw lief te hebben, niet zoals Adam maar zoals de tweede Adam, Christus, Zijn gemeente heeft liefgehad. Zijn liefde tot Zijn bruidsgemeente betekende voor Hem, in tegenstelling tot Adam, volkomen overgave in de dood om haar schuld, straf weg te nemen en om haar te heiligen door haar ongehoorzaamheid weg te dragen. Deze overgave van Christus betekent voor Zijn bruidsgemeente haar behoud. In de weg van de wedergeboorte (vers 26) gaat Christus Zijn bruid reinigen, vernieuwen en heiligen, om zo een gemeente voor te stellen ‘die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk’ (vers 27).

Dan is er in vers 28 opnieuw sprake van een vergelijking: ‘Alzo zijn de mannen schuldig hun eigen vrouwen lief te hebben gelijk hun eigen lichamen. Die zijn eigen vrouw liefheeft, die heeft zichzelven lief.’ Hier wijst Paulus op zo’n innige eenheid tussen man en zijn vrouw dat het liefhebben van zijn vrouw niets anders is dan het liefhebben van zichzelf.
Daarop wijst ook vers 29: ‘Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt het en onderhoudt het, gelijkerwijs ook de Heere de gemeente.’

De bekroning op zo volkomen elkaar lief te hebben is dan vers 31: ‘Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en zij twee zullen tot één vlees wezen.’ Zo één te worden in het huwelijk, dat noemt Paulus in vers 32 een grote verborgenheid, een ‘mysterie’.

2.4.2. Conclusies

  1. Het huwelijk, zoals de Heere heeft ingesteld, brengt zo’n innige verbintenis tot stand, dat het meer is dan een scheppingsordinantie. Het is ook een afspiegeling van de verhouding van Christus tot Zijn gemeente. Het woord ‘afspiegeling’ is hier te zwak. Het is dezelfde Heilige Geest Die een verloren zondaar in de weg van de wedergeboorte uit genade doet delen in de bruidsschat van Christus, en Die ook deze verborgenheid in het huwelijk doet beoefenen en kennen.

  2. In de woorden van Paulus beluisteren we dat man en vrouw in hun huwelijk een hoge roeping hebben te vervullen. Een roeping in hoe ze met elkaar omgaan, maar dat niet alleen. Ook een roeping om hun huwelijk in hoger licht te zien, namelijk hoe de Heere Zijn genade verheerlijkt van Zijn uitverkoren bruid.

  3. Dit betekent dat Paulus in Efeze 5 ons voorhoudt dat de roeping van man en vrouw in het huwelijk nooit losgemaakt kan worden van het geestelijk welzijn, het persoonlijk behoud van man en vrouw. Anders gezegd: als man en vrouw in een huwelijk een andere weg begeren te gaan dan waartoe de Heere hen geroepen heeft, dan kan dat alleen maar tot schade zijn van hun persoonlijk zielenheil. Als de man zijn ‘hoofd-zijn’ wil verbreken, dan ontrooft hij zijn huwelijk van deze verborgenheid. Als de vrouw zich onttrekt aan haar roeping in het huwelijk, dan ontneemt zij eveneens aan haar huwelijk deze verborgenheid en daarmee de bruidsgestalte van de christelijke gemeente.

2.5. Het begrip porneia en andere begrippen

2.5.1. Exegese

Onder punt 2.2.2. van dit rapport kwam de noodzaak aan de orde om het begrip porneia nader te onderzoeken. Om het nieuwtestamentische begrip porneia goed te verstaan, is het nodig eerst het Oude Testament te lezen. In het Oude Testament reeds komt de ernst van het zondige karakter van hoererij duidelijk naar voren. Het is een van de zonden waarom de Heere het volk soms zwaar straft. Opvallend is dat hoererij in het Oude Testament nogal eens in overdrachtelijke zin wordt gebruikt om de zonde van het volk aan te wijzen dat het ’t verbond en daarmee Gods geboden trouweloos heeft overtreden.

a. Hoer, hoererij e.d. in het Oude Testament

Het woord ‘hoer’ komt in vele teksten in het Oude Testament voor, in onderscheiden samenstellingen. Dit wijst erop dat de gruwel van de hoererij niet vreemd was aan het volk Israël. De zonde van de zedeloosheid woekerde welig in de heidense volken rondom Kanaän en vormde een voortdurende bedreiging en verleiding voor Israël. Bij de omringende heidense volkeren, zoals de Egyptenaren en de Kanaänieten, droeg hoererij meestal een godsdienstig karakter.
Vrouwen die zich overgaven aan zedeloosheid brachten hun loon ten offer aan de heiligdommen van deze goden. Zie in dit verband het verbod uit Deuteronomium 23:18 om het hoerenloon in de tempel te brengen. Ook in Genesis 38 lezen we van hoerenloon.

Naast de ‘gewijde’ hoeren – in dienst van de afgoderij – kwamen ook hoeren voor die als publieke vrouwen leefden.

Genesis 38, de geschiedenis van Juda en Thamar, laat zien dat er in Kanaän een eigen groep vrouwen was, een soort hoerenstand, die haar eigen manieren had en haar eigen kleding. Als van Rachab de hoer wordt gesproken, dan moet Rachab gerekend worden tot deze groep publieke vrouwen.

De vele plaatsen in het Oude Testament waar sprake is van hoer, hoereerder, hoerenloon, hoereren en hoererij zeggen duidelijk genoeg hoezeer dit kwaad te allen tijde in het midden van het volk Israël moest worden bestreden. Zie Deuteronomium 23:17 en Leviticus 19:29.
De Heere waakt over ziel en lichaam van het volk. In Zijn zorg over het volk waarschuwt Hij dan ook tegen afgoderij, die bijna altijd met hoererij gepaard gaat. Daarom wordt de verbondsverhouding van de Heere en Zijn volk Israël vaak voorgesteld onder het beeld van een huwelijk en wordt het dienen van vreemde goden als echtelijke ontrouw aangemerkt. Zie onder andere bij de profeet Hosea.

Het gebruikelijke woord voor hoer, hoereren en hoererij bedrijven is afgeleid van het werkwoord ‘zanah’. Enkele voorbeelden:

  • Genesis 38:15: ‘Als Juda haar zag, zo hield hij haar voor een hoer.’

  • Genesis 38:24: ‘En het geschiedde omtrent na drie maanden, dat men Juda te kennen gaf, zeggende: Thamar, uw schoondochter, heeft gehoereerd, en ook zie, zij is zwanger van hoererij.’

  • Jozua 6:17 en 25 spreekt over Rachab de hoer.

We lezen op verschillende plaatsen dat hoererij met de dood gestraft moest worden. Deuteronomium 22:21 spreekt van stenigen en Leviticus 21:9 over met vuur verbranden. Overigens moest een overspeler of overspeelster ook gedood worden, zie Leviticus 20:10: Zij beiden zullen zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen.

Als er sprake is van zogenaamde religieuze prostitutie – dat betekent dat mannen of vrouwen zich in dienst van één of andere afgod overgeven aan ontucht – dan wordt een ander woord gebruikt voor het bedrijven van deze zonde. Het betreft hier ‘gewijden’, namelijk aan de afgod. De bedrijvers, mannen of vrouwen, heten dan gewijden. Dat woord is afgeleid van de Hebreeuwse stam ‘qadasj’ en dat betekent: wijden, heiligen. Ze worden beide genoemd in Deuteronomium 23:17: ‘Er zal geen hoer zijn onder de dochteren Israëls; en er zal geen schandjongen zijn onder de zonen Israëls.’ De Statenvertaling vertaalt dus ‘qedesja’ met hoer en ‘qadesj’ met schandjongen. Over schandjongens lezen we ook op andere plaatsen. Ze komen voor ten tijde van de koningen, zoals in 1 Koningen 14:24 en 1 Koningen 22:47.

b. Porneia en andere begrippen

Het Nieuwe Testament gebruikt voor hoererij en ontucht dus het woord porneia (πορνεία). Er is bij ontucht en hoererij sprake van geslachtelijke gemeenschap – van welke aard dan ook – die God in Zijn Woord verbiedt. Daaronder vallen ook de homoseksuele en incestueuze praxis en alle perverse vormen van het fysiek één lichaam worden met de ander.

Er zijn teksten, zoals Romeinen 1:19, waar alleen het woord porneia wordt genoemd. In 1 Korinthe 5:1 lezen we: ‘Men hoort ganselijk dat er hoererij onder u is, en zodanige hoererij, die ook onder de heidenen niet genaamd wordt, alzo dat er een zijns vaders huisvrouw heeft.

1 Korinthe 6:13b zegt: ‘Doch het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor den Heere en de Heere voor het lichaam.’
Hoererij wordt nogal eens genoemd naast akatharsia (ἀκαθαρσίᾳ), onreinheid. Teksten waar dit zo is, zijn: 2 Korinthe 12:21, Galaten 5:19, Efeze 5:3 en Kolossenzen 3:5.
In Matthéüs 15:19 en Markus 7:21 wordt porneia onderscheiden genoemd van moicheia (μοιχεία). Dat betekent overspel bedrijven. In 1 Korinthe 6:10 worden overspelers en hoereerders onderscheiden genoemd.
In Matthéüs 5:32 en 19:9 heeft porneia de betekenis van geslachtelijke ontrouw van de echtgenote. Het meervoud, in 1 Korinthe 7:2, laat zien dat de aanleiding tot hoererij verschillend kan zijn.
Pornos (πόρνος) betekent hoereerder, ontuchtige. Dit woord wordt vooral gebruikt voor een gehuwde man die seksuele omgang heeft met een ongetrouwde vrouw. Het woord pornos, ontuchtige, hoereerder, is een ruimer woord voor ontuchtigen in verschillend opzicht dan moichos; echtbreker, overspeler. De staat van de vrouw – ongehuwd of gehuwd – is bepalend voor de woordkeuze tussen de mannelijke woorden pornos en moichos.
Een moichalis (μοιχλις), een echtbreekster of overspeelster, is een getrouwde vrouw die overspel bedrijft.
Hebreeën 13:4 spreekt over hoereerders en overspelers hetzelfde oordeel uit. Er staat: ‘Het huwelijk is eerlijk onder allen, en het bed onbevlekt; maar hoereerders en overspelers zal God oordelen.’

Het woord aselgeia (ἀσἐλγει), teugelloosheid, bandeloosheid, is een ruimer begrip dan porneia. Aan porneia is direct het seksuele gekoppeld, aan aselgeia niet.

Bij het woord pornè (πόρνη), hoer, willen we wijzen op 1 Korinthe 6:15 en 16: ‘Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus nemen en maken ze leden ener hoer? Dat zij verre. Of weet gij niet, dat die de hoer aanhangt, één lichaam met haar is? want die twee, zegt Hij, zullen tot één vlees wezen.’

Het is goed om Galaten 5:19 nog apart te noemen: ‘De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid.’ Deze tekst wordt genoemd, omdat Paulus hier vier begrippen na elkaar noemt en daarmee ook van elkaar onderscheidt. Het zijn:

  • moicheia, overspel

  • porneia, hoererij

  • akatharsia, onreinheid en

  • aselgeia, ontuchtigheid in de zin van losbandigheid; het eigen ik tot norm stellen.

Het gaat bij deze vier begrippen om werken des vleses die liggen op het gebied van het zevende gebod. Allemaal werken des vleses en daarom zonde. Maar in het omgaan ermee in de christelijke gemeente is het wel belangrijk dit onderscheid te maken. De Statenvertaling vertaalt dus het woord porneia met hoererij en het woord moicheia met overspel. Porneia is een ruimer begrip dan moicheia, niet omdat het vager is, maar omdat er meer soorten seksuele gemeenschap onder vallen dan dat een man of vrouw buiten het huwelijk gemeenschap heeft met een ander. Ter toelichting: samenwonen is wel hoererij, maar geen overspel. Vooruit grijpen op de huwelijksdag is wel hoererij, maar geen overspel. En datzelfde geldt voor homoseksualiteit en incest.

Hoe ruim is het begrip porneia? Wat valt er nog wel en wat (net) niet onder? Wij kunnen in het kader van dit rapport niet op allerlei details ingaan. Ook zijn we als ambtsdragers niet geroepen tot rechercheonderzoek in intimiteiten. Het één worden met het lichaam van de ander in de zin van hoererij behoeft niet te worden bewezen via onderzoek of bij beide partijen DNA van de ander is aangetroffen. Er zijn situaties die als hoererij, porneia, aangemerkt kunnen of mogen worden, terwijl het ‘technisch’ (nog) niet is gekomen tot de eigenlijke geslachtsdaad.*

*Wij noemen enkele voorbeelden. Er is sprake van hoererij wanneer een man en een vrouw, niet zijnde echtgenoten, worden overvallen op het moment dat ze bij elkaar in bed liggen. Ook verregaande handtastelijkheden, waarbij men naakt in elkaars nabijheid is geweest en ‘elkaars schaamte heeft ontdekt’, dient te worden aangemerkt als hoererij.

Het is nodig in het denken goed onderscheid te maken tussen wat de Bijbel verstaat onder hoererij/overspel en onder onreinheid en ontuchtigheid. De neiging bestaat om veel wat zich op het terrein van onreinheid en ontuchtigheid afspeelt aan vuilheid, viezigheid en handtastelijkheid al snel te brengen onder de noemer van hoererij/overspel. Hoewel hoererij/overspel enerzijds en onreinheid en ontuchtigheid anderzijds niet volledig zijn af te grenzen van elkaar, betreffen zij wel ieder een veld van situaties die zich in de praktijk voordoen. Het is heel belangrijk ons te realiseren dat onreinheid en ontuchtigheid ernstige zonden zijn tegen het zevende gebod. Maar alleen bij hoererij/overspel kan er sprake zijn van echtscheiding.

2.5.2. Conclusies

Wij trekken enkele conclusies uit paragraaf 2.5.1.

  1. De zonde van zedeloosheid is een kwaad van alle tijden. Zij is de Heere een gruwel. De oudtestamentische en nieuwtestamentische gegevens verschillen daarover niet wezenlijk.

  2. Hoererij is een veelvoorkomende zonde waar Gods Woord ernstig voor waarschuwt en waarover de Heere Zijn oordelen uitspreekt.

  3. Gezien de ernst van de zonde der hoererij onder het volk van Israël is het begrijpelijk dat de Heere Jezus juist deze – maar ook alleen deze – zonde noemt in zijn gesprek over de echtscheiding met de farizeeën.

  4. De zonde van hoererij, het één vlees worden met een ander buiten het huwelijk, is diepingrijpend voor heel het bestaan, het leven, de verhouding tot God, Zijn dienst en Zijn Woord.

  5. Bij hoererij is er sprake van zonde tegen het eigen lichaam, omdat metterdaad sprake is van geslachtsgemeenschap, overeenkomend met de gemeenschap tussen man en vrouw binnen het huwelijk.

  6. Hoererij moet worden geïnterpreteerd zoals in dit rapport wordt aangegeven.

  7. Bij overspel dat echtbreuk met zich meebrengt, wordt de heiligheid van een bestaand huwelijk geschonden. Bij hoererij wordt buiten het huwelijk de zonde uitgeleefd. Daarop rust het oordeel van God. Binnen de heiligheid van het huwelijk heeft de Heere de lichamelijke eenheid gegeven als een geschenk.