Het spreken van de Schrift over hertrouwen

Wat zegt de Heilige Schrift over hertrouwen? De commissie gaat eerst in op de mogelijkheid voor niet-ambtsdragers om na een echtscheiding weer te trouwen. Daarna behandelt zij de vraag of een gescheiden ambtsdrager mag hertrouwen. Het feit dat iemand ambtsdrager is, is een zaak die ook afzonderlijke aandacht vraagt. Bij dit aspect wordt in paragraaf 4.2. apart stilgestaan.

4.1. Leden van de gemeente die niet in het ambt dienen

4.1.1. Mag iemand die verlaten werd, terwijl er niet duidelijk sprake was van hoererij, hertrouwen?

Er is – behalve het hierboven gemaakte onderscheid binnen de christelijke gemeente – sprake van twee soorten verlatenen. De een kwam buiten het huwelijk te staan wegens concrete hoererij van de ander. Indien van verzoening geen sprake kan zijn, is er geen absolute verhindering voor een nieuw huwelijk. Dat er sprake is van hoererij in de zin van geslachtelijke gemeenschap van de ander, moet door degene die opnieuw wenst te trouwen onomstotelijk worden aangetoond.
Als iemand verlaten werd, terwijl er niet duidelijk sprake was van hoererij, ligt dat anders. Zo iemand mag niet hertrouwen. De niet om reden van hoererij verlatene vervalt door opnieuw te trouwen in overspel. Dat geldt uiteraard ook degene die trouwt met zo’n niet om hoererij verlatene. Voor God zijn de eerste echtelieden nog steeds getrouwd. Iemand die verlaten is en niet mag hertrouwen, staat echter niet alleen. Tegenover dat kruis staat de enige Troost in leven en sterven.

De uitspraak van Paulus in Romeinen 7:2 betekent inderdaad dat alleen de dood scheiding maakt. Maar de vraag naar overspel valt in dit Schriftgedeelte geheel buiten beschouwing.

4.1.2. Is een tweede huwelijk mogelijk als overspel is bedreven voorafgaand aan, maar aangetoond na de scheiding?

Ongeoorloofd is echtscheiding, en dus ook een tweede huwelijk, als er geen enkel aantoonbaar bewijs van overspel bestaat.(Paragraaf 4.1. in het rapport van 2008) De echtelieden zijn verplicht het door de echtscheiding geraakte huwelijk opnieuw te sluiten en voort te zetten. De kerkelijke tucht zal moeten worden toegepast op de schuldige partijen.

Als een kerkenraad op het ogenblik van de echtscheiding zou oordelen dat deze ongeoorloofd is, kan dat besluit worden herzien als er nieuwe feiten op tafel komen die, wanneer zij bekend waren voor de echtscheiding tot een andere besluitvorming had kunnen leiden. Echtscheiding is immers na bewezen overspel toegestaan. De kerkenraad zal het ingediende bewijs moeten wegen. Een tweede huwelijk is mogelijk als het overspel is bedreven voorafgaand aan, maar aangetoond na de scheiding.

Echtscheiding is geoorloofd als er:

  1. onomstotelijk bewijs is van overspel dat reeds voor de echtscheiding plaatshad;(Paragraaf 4.1. in het rapport van 2008)

  2. pas na de echtscheiding is aangetoond dat de voormalige echtgenoot of echtgenote vóór de scheiding overspel heeft bedreven en het verbond heeft verbroken.(Paragraaf 1.4 in het rapport van 2008)

4.1.3. Is een tweede huwelijk mogelijk als overspel is bedreven nadat de echtscheiding is voltrokken?

Om deze vraag te beantwoorden, zijn allereerst de volgende overwegingen noodzakelijk:

1. De duidelijke oorzaak voor ontbinding van de heilige huwelijke staat is wanneer een van beide echtgenoten is gestorven. 1 Korinthe 7:39 noemt dit expliciet. Het huwelijk is dan op Schriftuurlijke grond ontbonden. Hiermee is vervolgens de weg geopend tot hertrouwen.

2. Het rapport noemt als echtscheidingsgrond: porneia.(Paragraaf 2.5.1. in het rapport van 2008) Als op basis hiervan de echtscheiding heeft plaatsgevonden, is hertrouwen mogelijk (zie 4.1.2.).

3. Om de vraag te beantwoorden of een tweede huwelijk mogelijk is als overspel is bedreven nadat de echtscheiding is voltrokken, verwijzen we allereerst naar de exegese van Matthéüs 5:32, 19:9, Markus 10:11 en Lukas 16:18. Uit de woorden van Christus blijkt in ieder geval dat de verlater (zonder dat er sprake is van hoererij) overspel doet wanneer hij hertrouwt. Uit deze teksten blijkt tegelijk dat als de verlatene hertrouwt, deze óók overspel doet. Wanneer een van beiden na het verlaten hertrouwt c.q. overspel pleegt, betekent dit overigens niet dat daarmee vanzelfsprekend de andere partij ook kan hertrouwen.

4. Over de uitleg van Matthéüs 5:32, 19:9, Markus 10:11 en Lukas 16:18 bestaat in dezen geen eenduidigheid.

  1. In ieder geval is duidelijk dat het huwelijk – voor God – blijft bestaan zolang de verlater geen overspel heeft gepleegd. De verlater dient de relatie immers te herstellen.

  2. De verlatene is degene die door de verlater in de steek is gelaten, zonder dat er sprake was van overspel. Zolang deze situatie bestaat, geldt het woord: Wie de verlatene zal trouwen – deze verlatene; dat is degene die is verlaten, zonder dat er sprake was van overspel – doet zelf overspel.

5. Daarnaast:

  1. Wanneer een van beiden hertrouwt c.q. overspel pleegt, is het niet vanzelfsprekend is dat de andere partij op grond daarvan ook kan hertrouwen.

  2. De kerkenraad is verantwoordelijkheid om in ieder specifiek geval een eigenstandige afweging te maken met inachtneming van de genoemde regel. Hierbij heeft de commissie gewogen dat ieder geval vanwege specifieke omstandigheden een eigen afweging vraagt. Hertrouwen in deze situatie vereist grote terughoudendheid.

  3. wanneer zich een situatie voordoet waarbij kerkenraden van verschillende gemeenten zijn betrokken, dient broederlijk overleg plaats te vinden tussen deze kerkenraden, alvorens tot een uitspraak te komen.

4.1.4. Is een tweede huwelijk mogelijk als een van de twee partners na een ongeoorloofde echtscheiding is overleden?

Het dilemma bij deze vraag is of het iemand die ongeoorloofd gescheiden is en daarom nooit meer trouwen kan, of dat door de dood van een van de echtgenoten de Heere Zelf het huwelijk heeft ontbonden waardoor daarna hertrouwen toch mogelijk is.

Hoererij – het één vlees worden met een ander buiten het huwelijk – breekt het huwelijk in zijn diepste wezen. Alleen hoererij kan reden vormen tot echtscheiding.8 Maar hoe is de situatie als een van beide echtgenoten daarna is overleden? De onschriftuurlijke echtscheidingsgrond wordt door het overlijden van een der beide echtgenoten niet alsnog Schriftuurlijk. Wel er is nu een nieuwe situatie ontstaan:
1 Korinthe 7:39 zegt: ‘Een vrouw is door de wet verbonden zo langen tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen dien zij wil, alleen in den Heere.’ De apostel Paulus noemt hier als duidelijke oorzaak voor het ontbinden van de heilige huwelijke staat, wanneer een van beide echtgenoten is gestorven. Tegelijk past grote terughoudendheid in het aangaan van een nieuw huwelijk. Niet voor niets voegt Paulus de woorden ‘in de Heere’ toe. Wandelen in de wil en weg des Heeren is verre te verkiezen boven het nalopen van onze aardse begeerten.

Ook in Romeinen 7:1-6 spreekt Paulus in deze zin. Hij beschrijft de geestelijke weg van Gods kinderen. Indien een vrouw ‘eens anderen mans wordt, terwijl de man leeft, zo zal zij een overspeelster genaamd worden. Maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij van de wet, alzo dat zij geen overspeelster is, als zij eens anderen mans wordt.’ Er zal eerst de dood tussen moeten komen in de relatie tot de wet, wil er plaats komen voor het huwelijk met Christus.

De conclusie kan zijn dat een huwelijk na een ongeoorloofde echtscheiding – hetzij dat er sprake was van overspel, hetzij dat er sprake was van iemand die zonder overspel is verlaten – is geoorloofd als een van de (vroegere) echtgenoten is overleden.

Wanneer echter het tweede huwelijk ontbonden is door de dood en de vroegere echtgenoot of echtgenote nog leeft en niet hertrouwd is, is er opnieuw de mogelijkheid tot wederkeer naar de eerste man of vrouw. Wanneer de eerste man of vrouw weigert om het huwelijk weer te herstellen, mag de weduwe of weduwnaar zoals hier benoemd niet opnieuw zondigen door opnieuw met een inmiddels derde te hertrouwen.

4.1.5. Zijn er criteria en aandachtspunten aan te geven voor kerkenraden in relatie tot het bewijzen van overspel? In welke volgorde?

Wanneer iemand wenst te hertrouwen, terwijl zijn eerdere echtgenoot c.q. echtgenote nog leeft, zal hij of zij zelf bewijs moeten indienen bij de kerkenraad dat zijn eerder huwelijk ontbonden is na gebleken overspel.

4.1.6. Behoudt een oorspronkelijk huwelijk zijn bijbelse geldigheid, ook al is er een ander huwelijk door een van de echtelieden aangegaan?

Moet de kerkenraad bij de afweging of iemand mag hertrouwen, ervan uitgaan dat met een schuldbelijdenis al het vorige (dus ook het eerste huwelijk) is komen te vervallen, of dient de kerkenraad als uitgangspunt te nemen dat het oorspronkelijke huwelijk bijbels gezien nog in stand is?

Als er sprake was van een ongeoorloofde echtscheiding zonder overspel, zijn de gescheidenen verplicht het huwelijk opnieuw te sluiten en voort te zetten (7.1.3). Door de schuldige partij(en) zal schuldbelijdenis moeten worden afgelegd.
Deze ‘voortzetting’ moet onderscheiden worden van de term ‘hertrouwen’ in het hierna volgende. Bij ‘hertrouwen’ wordt bedoeld dat een nieuw huwelijk wordt aangegaan met een derde.

Schuldbelijdenis na echtscheiding mag niet lichtvaardig gebeuren. Te vrezen valt dat mensen soms tot schuldbelijdenis komen, omdat ze van mening zijn dat ze daarna onbezorgd en gelukkig verder kunnen leven na reeds hertrouwd te zijn, dan wel weer te kunnen trouwen. Er mag echter alleen sprake zijn van schuldbelijdenis indien een zondaar of zondares zekere, dat is betrouwbare tekenen van boetvaardigheid toont. Deze tekenen van boetvaardigheid komen tot uitdrukking in schaamte en verdriet over de zonde, in een vernieuwde levenswandel en in de begeerte om schuld te belijden.(K. de Gier, De Dordtse Kerkorde, 1989, blz. 379) Een belangrijk teken waaruit de oprechtheid van de schuldbelijdenis blijkt, is dat de schuldige er alles aan zal doen om de veroorzaakte schade zoveel mogelijk te herstellen en hartelijk schuld te belijden tegen over degene die hij of zij verlaten heeft. Indien het mogelijk is, zal hij (zij) zijn bereidheid uitspreken om het geschonden huwelijk voort te zetten (7.1.3).

De kerkenraad dient aan te dringen op waarachtige verootmoediging en schuldbelijdenis. De begeerte tot schuldbelijdenis behoort echter uit te gaan van de schuldige zelf.(H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht, deel II, 1985, blz. 655.) Een kerkenraad kan niet oordelen over het hart. Maar als iemand de begeerte uitspreekt om schuld te belijden, dient de kerkenraad te onderzoeken of deze schuld ervaren wordt als schuld tegenover God. Een louter verstandelijke vaststelling dat ‘ik natuurlijk tegen God heb gezondigd’, is niet toereikend. De kerkenraad dient te onderzoeken of er sprake is van een begeerte tot schuldbelijdenis als een zaak van het hart en of in de vrucht van het leven sprake is van oprechtheid.

De kerkelijke tucht, uitgeoefend door de kerkenraad, eindigt zodra er genoegzame tekenen van boetvaardigheid zijn.(F.L. Bos, De orde der kerk, 1950, blz. 288) De gemeente dient iemand die schuldbelijdenis heeft afgelegd een volledige plaats toe te kennen in de geestelijke gemeenschap. De gemeente moet de bereidheid hiertoe met woord en daad doen blijken. Zij dient volle bereidheid te tonen om hem of haar tegemoet te treden met de liefde die verwacht mag worden in de gemeente van Christus tegenover alle leden.(D. Nauta, Verklaring van de kerkorde van de gereformeerde kerken in Nederland, 1971, blz. 398.)

Het doen van schuldbelijdenis over gedane zonde en hertrouwen zijn twee afzonderlijke zaken. Schuldbelijdenis is daarom géén opening tot hertrouwen. Voor de afweging tot hertrouwen blijft gelden wat in 7.1.1. is gesteld. Overigens zal, na een ongeoorloofde echtscheiding, de gescheidene niet een ander huwelijk aangaan indien er sprake is van oprechte boetvaardigheid, schaamte en verdriet.

4.1.7. Moet een nieuw huwelijk na een ongeoorloofde echtscheiding bij schuldbelijdenis worden ontbonden?

Als er sprake is van een ongeoorloofde echtscheiding, waar een nieuw huwelijk op volgt, dan is dit een ongeoorloofd huwelijk. Een geschiedenis in de Heilige Schrift schijnt enige reden te geven om na een ongeoorloofd huwelijk vrouwen c.q. mannen weg te sturen.

Ezra, de Schriftgeleerde, zag zich direct na zijn aankomst in Jeruzalem geconfronteerd met het feit dat het volk Israël, priesters en levieten van de het volk omringende heidenen ‘dochteren hebben genomen, voor zichzelf en voor hun zonen, zodat zich vermengd hebben het heilig zaad met de volken dezer landen’ (Ezra 9:2). Sechanja beleed: ‘Wij hebben overtreden tegen onze God, en wij hebben vreemde vrouwen van de volken des lands bij ons doen wonen.’ Hij stelt vervolgens voor ‘dat wij al die vrouwen, en het zaad, wat van haar geboren is, zullen doen uitgaan, naar de raad des Heeren’ (Ezra 10:2-3).
Was hier sprake van een ongeoorloofd huwelijk? Als dat het geval is, zou de uitdrukking ‘bij ons doen wonen’ een ander woord zijn voor ‘huwelijk’. De kanttekening bij de Statenvertaling lijkt een iets bredere omschrijving te geven van de uitdrukking ‘bij ons doen wonen’ dan alleen het huwelijk. Zij zegt: ‘Dat is getrouwd, of tot echtelijke gemeenschap en bijwoning aangenomen.’ Het Hebreeuwse woord maakt niet volstrekt duidelijk of er sprake was van huwelijken. Mogelijk was er sprake van een vorm van buitenechtelijke omgang.

De wet verbood inderdaad gemengde huwelijken (Exodus 34:11- 16; Deuteronomium 7-1-3). In berouw over hun zonden hanteert Ezra het enige middel om het kwaad tegen te gaan.(M. Henry, Verklaring van het Oude Testament, deel III, z.j., blz. 361.) In de wet is echter niet vastgelegd wat gebeuren moet als deze zonde is bedreven.(H.H. Grosheide, Ezra-Nehemia, 1963, blz. 268) Wij moeten ons hoeden voor het principe van de analogie. Dit principe houdt in dat als zich vandaag vergelijkbare omstandigheden voordoen als in het Oude Testament, vergelijkbare maatregelen genomen zouden moeten worden.(Paragraaf 5.5.5. van het rapport uit 2008)

Sommigen zeggen met een beroep op 1 Korinthe 7:12: ‘Quod fieri non debuit, factum valet’: Hetgeen niet had behoren gedaan te worden, moet, als het gedaan is, blijven.(M. Henry, Verklaring van het Oude Testament, deel III, z.j., blz. 361.) In elk geval is een ongeoorloofd huwelijk geen ongeldig huwelijk. Er bestaat ook geen bijbels gebod dat bij oprechte schuldbelijdenis een ongeoorloofd huwelijk ontbonden moet worden.

Te vrezen valt dat sommigen deze situatie zullen misbruiken om na een ongeoorloofde scheiding een nieuw burgerlijk huwelijk aan te gaan. De kerkelijke tucht wordt voor lief genomen, want na het huwelijk kan men toch niet terug en kan er ‘zonder consequenties voor het nieuwe huwelijk’ schuldbelijdenis worden gedaan. Het moge duidelijk zijn dat in deze gevallen het onderzoeken of de schuldbelijdenis oprecht is een moeilijke zaak is, en daarom zeer grondig onderzoek vereist. Het aanvragen van schuldbelijdenis blijft echter altijd de verantwoordelijkheid van de aanvrager en er dient door de kerkenraad met nadruk op gewezen te worden dat de Heere het hart aanziet.

4.2. Ambtsdragers

Terzake geldt voor ambtsdragers dat wat bijbels-ethisch voor een gemeentelid geldt, ook voor predikanten, ouderlingen en diakenen normatief is. Uit het voorafgaande blijkt dat er in het algemeen sprake moet zijn van grote terughoudendheid inzake opnieuw trouwen na een eerdere echtscheiding. De Dordtse Kerkorde maakt desondanks onderscheid in de tucht over ambtsdragers en leden van de christelijke gemeente die niet in het ambt dienen. Ambtsdragers hebben immers vanuit de Heilige Schrift een voorbeeldfunctie.

4.2.1. Leviticus 21

Is een tweede huwelijk van ambtsdragers na echtscheiding wettig in het licht van Leviticus 21? Dit Schriftgedeelte onderstreept dat de voorbeeldfunctie erg belangrijk is. In vers 7 staat: ‘Zij zullen geen vrouw nemen die een hoer of ontheiligde is, noch een vrouw nemen die van haar man verstoten is; want hij is zijn God heilig.’ Dan is het niet juist om vanuit het tegenovergestelde te gaan redeneren in de zin van: Dus hertrouwen mag door een priester, als het maar niet met een hoer of een gescheiden vrouw is, want daar staat immers niets over in dit vers. Ook past geen redenering naar analogie: Een ambtsdrager mag dus ook hertrouwen als dat maar niet met een hoer of een gescheiden vrouw is.

De nieuwtestamentische gegevens zijn duidelijk genoeg over de voorbeeldfunctie van een ambtsdrager. Deze gegevens worden bevestigd door ‘hij is zijn God heilig’.

4.2.2. Herderlijke brieven

De Heilige Schrift is er heel duidelijk in dat aan mensen die een ambt vervullen bijzondere eisen moeten en mogen worden gesteld. Deze vereisten lezen we vooral in de herderlijke brieven. Zo geeft 1 Timothéüs 3:1-7 bijzondere richtlijnen voor het functioneren van ouderlingen. 1 Timothéüs 3:8-13 doet datzelfde ten aanzien van het vervullen van het diakenambt. En in 2 Timothéüs 4:1-5 gaat de apostel Paulus in op de inhoud van het ambt van predikant. In 1 Timothéüs 3:2 zegt de apostel Paulus dat een opziener ‘onberispelijk’ moet zijn. Volgens de kanttekening bij de Statenvertaling duidt dat op ‘zijn handel en wandel onder de mensen’.(Kanttekening nr. 6) Ook dient een opziener ‘éner vrouwe man’ te zijn. De Statenvertalers leggen uit dat hij ‘niet noodzakelijk getrouwd moet zijn, daar Paulus zelf niet getrouwd was, maar omdat hij niet veel vrouwen óf tegelijk óf de een na de ander door echtscheiding mocht hebben... wat in leraars niet geduld mocht worden’.(Kanttekening nr. 7) Na verschillende overwegingen verklaart het gezaghebbende Bottenburgcommentaar dit als: een verbod van gehuwd zijn tegelijk met een ander óf een tweede huwelijk na ongeoorloofde echtscheiding. Van belang is wat de Studiebijbel hierbij opmerkt: ‘Deze voorwaarde gaat uit van de normale situatie, waarin de meeste gehuwden getrouwd waren en vraagt om huwelijkstrouw... Ook hoererij en hertrouwen na echtscheiding zijn in tegenspraak met de voorwaarde ‘man van één vrouw’ te zijn.’(Studiebijbel, deel 8, Soest 1987, blz. 681-683)

Het woord ‘eerbaar’ duidt volgens de kanttekening bij de Statenvertaling op iemand ‘die in zijn gedrag en gehele wandel eerbaar is en niets doet dan wat wel schikt en voegt’.(Kanttekening nr. 9) De uitdrukking ‘die zijn eigen huis wel regeert’ heeft volgens de kanttekening bij de Statenvertaling betrekking op onder andere ‘vrouw, kinderen...’(Kanttekening nr. 12)

Wat in de genoemde Schriftgedeelten aan de orde komt, heeft duidelijk te maken met de voorbeeldfunctie van ambtsdragers. Daarbij gaat het heel bijzonder over zijn opvattingen, dus over de leer én over zijn levensopenbaring. Wat is nu de bedoeling van het onderstrepen van die voorbeeldfunctie? Het gaat erom elke aanleiding te vermijden die mensen reden zou verschaffen de ambtsbediening – en daarmee ook Gods Naam – te lasteren.

4.2.3. Bevestigingsformulier

De formulieren tot bevestiging van dienaren des Woords en van ouderlingen en diakenen spreken de Heilige Schrift na. Zij houden ons de gereformeerde ambtsleer voor. Ook die formulieren onderstrepen de voorbeeldfunctie van een ambtsdrager. De ambtsdrager dient volgens de formulieren een voorbeeld te zijn. In dit verband lezen we: ‘...maar zijt een voorbeeld der gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in de geest, in geloof, in reinheid.’(1 Timothéüs 4:12 geciteerd in het Formulier om de dienaren des Goddelijken Woords te bevestigen) Elders lezen wij: ‘Heb acht op uzelven en op de leer...’(1 Timothéüs 4:16) En verder: ‘Betoon uzelf in alles een voorbeeld van goede werken, betoon in de leer onvervalstheid, deftigheid, oprechtheid.’(Titus 2:7)

Deze en andere Schriftplaatsen laten onze vaderen doorklinken in het Formulier om de dienaren des Goddelijken Woords te bevestigen, waar ze appellerend spreken over het ‘...als een voorbeeld der kudde geworden zijnde...’ In het Formulier om ouderlingen en diakenen te bevestigen lezen wij: ‘Heb acht op de vroomheid des levens...’ En wat verder: ‘...goede voorgangers zijnde voor geheel het volk...’ In het afsluitende gebed wordt de Heere gedankt voor het feit dat ‘Gij thans in deze plaats verleend hebt mannen van goede getuigenis en die begaafd zijn met Uw Geest’.

Deze aspecten verdienen het dat ze worden meegewogen bij en doorklinken in de ambtelijke praktijk bij het stellen van kandidaten en bij het uitoefenen van het ambt. En er behoort in onze tijd een krachtig getuigenis uit te gaan van de kerk en haar vertegenwoordigers ten gunste van de waarde van Gods scheppingsinzetting en Zijn heilige bedoeling: trouw totdat de dood scheidt. Daarover mag een ambtsdrager in woord en daad geen enkele twijfel noch misverstand laten bestaan. Zorgdragen voor de gemeente Gods blijft immers de opdracht.

Resumerend kan worden gezegd dat het er vooral om gaat dat een ambtsdrager in zijn dienstwerk opbouwend bezig mag zijn voor de gemeente. Als het goed is, zal voor een ambtsdrager de heiligheid van ambt en huwelijk zeer zwaar wegen. Hij gaat daar gewetensvol mee om. Vanuit dat gezichtspunt en in het licht van de geciteerde passages uit de Heilige Schrift en de bevestigingsformulieren die dat Woord naspreken, wordt de ruimte voor ambtsdragers om opnieuw in het huwelijk te treden – hoewel Gods Woord geen expliciet verbod uitvaardigt – erg klein.