De waardevolle adviezen van onze vaderen

Wij staan in de gemeenschap van de kerk der eeuwen. De commissie heeft kennisgenomen van de opvattingen van onze vaderen. Uit het kennisnemen van de standpunten van de oude (gereformeerde) theologen rond het thema echtscheiding en hertrouwen, is de conclusie te trekken dat er altijd met deze problematiek geworsteld is: hoe moeten de Schriftgegevens toegepast worden in een concrete situatie en welke algemeen geldende lijn kan hieruit getrokken worden?

5.1. De Oude Kerk

De Oude Kerk verdedigde het monogame huwelijk als voor het leven gesloten; het huwelijk had een verbondskarakter. Men zag dit als het verbond van één man en één vrouw. Dit betekende dat na de dood van de man of de vrouw men als weduwe en weduwnaar door het leven ging.

Deze absolute monogamie is geen gemeengoed geworden in de kerk. Over het sluiten van een tweede huwelijk na overspel van een van de partijen bestond geen eenduidigheid. Dus blijkt uit onderzoek dat velen zich niet tegen een volgend huwelijk verzet hebben. Zolang echter de overspelige partij nog in leven was, moest van een tweede huwelijk, ook door de onschuldige partij, worden afgezien.

5.2. De Reformatie

Onderzoek laat zien dat vanaf de Reformatie onze reformatoren en latere gereformeerde vaderen op onderdelen een verschillend standpunt innamen. De hoofdlijn was duidelijk: Na overspel is ontbinding van het huwelijk mogelijk.

Wat de ontbinding van het huwelijk na kwaadwillige verlating betreft, daarin is geen eenduidige lijn aan te wijzen. Wij zien bijvoorbeeld bij Luther een ruimere opvatting wanneer er sprake is van kwaadwillige verlating dan bij Calvijn. Uit de commentaren van Calvijn kunnen we leren dat hij met grote ernst tegen echtscheiding waarschuwt en op de bijstand van de Heilige Geest wijst als men bij grote moeilijkheden in het huwelijk in Gods wegen wandelt.
In zijn uitleg over 1 Korinthe 7 gaat het niet over de rechtvaardige oorzaak om iemand te verstoten, maar over de kwestie of een vrouw aan een ongelovige man verbonden moet blijven als dat gepaard moet gaan met verloochening van God. Als iemand voor de keus staat: God of mijn vrouw, dan kan het huwelijk stukgaan en kan het geboden zijn geen pogingen meer te ondernemen bij elkaar te blijven en een scheiding tegen te houden.
Tegen een volgend huwelijk spreekt Calvijn zich niet expliciet uit. Wel schrijft hij in zijn verklaring van 1 Korinthe 7:15 dat men hierin voorzichtig moet handelen.

Ook bij Beza komen wij twee gronden tegen voor echtscheiding: overspel en kwaadwillige verlating. Deze kwaadwillige verlating heeft dan echter wel altijd met de religie te maken. (1 Korinthe 7).

Bucer gaat in zijn benadering van echtscheiding vooral uit van het begrip aequitas, billijkheid (ontleend aan Erasmus). Hij komt tot een aanmerkelijk ruimere opvatting dan andere reformatoren over echtscheiding en hertrouwen.
Hoewel Bucer begeert uit te gaan van de norm van de Heilige Schrift, kunnen we ons niet aan de indruk onttrekken dat hij de objectieve norm van de Heilige Schrift te gemakkelijk prijsgeeft ten gunste van een subjectief gevoelen. De commissie trekt deze conclusie na bestudering van Bucers levensloop en levenswerk, die beide heel nauw met deze problematiek verweven zijn. Uiteindelijk heeft hij helaas in sommige gevallen bigamie getolereerd.

5.3. Latere gereformeerde theologen

Voetius noemde eveneens deze twee oorzaken voor echtscheiding. Echter, niet bij elke kwaadwillige verlating hoeft er sprake te zijn van een verlating vanwege religie om de verlaten partij recht op een volgend huwelijk te geven. Voetius redeneert volgens het principe van de analogie. Hij zegt: als een ten onrechte verlatene wegens de religie ontslagen is van de huwelijksband, dan geldt dat naar analogie voor elke verlatene wegens welke andere reden hij of zij dan ook ten onrechte verlaten mag zijn.

Deze redenering naar analogie wordt in latere tijd op de synodes diverse malen gebezigd. Met het risico dat deze vergaderingen daarin verder gingen dan Voetius ooit heeft bedoeld. Kwaadwillige verlating is geen scherp omlijnd begrip meer. In de discussies – tot aan de synodetafel toe – is opengebleven wat nu precies de grenzen zijn van een kwaadwillige verlating.

5.4. Uitspraken van onze vaderen en deze tijd

Ook ds. G.H. Kersten heeft in zijn publicaties in De Saambinder, die later in boekvorm zijn verschenen, wel eens uitspraken gedaan over huwelijk en echtscheiding. Deze uitspraken hebben betrekking hebben op antwoorden naar aanleiding van vragen die hem gesteld werden over een concrete situatie. Over een bepaalde, concrete situatie kunnen wij nu achteraf niet meer beoordelen. De uitspraken kunnen moeilijk als universeel en normatief voor de praktijk van heden dienst doen.

Er is een duidelijke reden waarom uitspraken van onze vaderen niet zonder meer van toepassing verklaard kunnen worden voor deze tijd. De uitspraken zijn vaak gedaan naar aanleiding van concrete situaties. Dat leidt gemakkelijk tot casuïstiek. Gewoonten, opvattingen en culturele elementen speelden daarbij een rol, die in onze huidige maatschappij niet op deze wijze voorkomen. Een bekend voorbeeld is dat Bucer aan Philips von Hessen een tweede huwelijk toestond, zonder te scheiden van zijn eerste vrouw. Hij stond dus bigamie toe. Eenieder voelt aan dat Bucer wellicht de intentie had om barmhartig te willen zijn, maar dat hij hiermee de grenzen van Gods Woord overschreed.

Er is bovendien een niet onaanzienlijk verschil in uitspraken van kerkelijke vergaderingen over wat wel en niet is toegestaan rond echtscheiding of een nieuw huwelijk. In de Westminster Confessie wordt op de vraag volgens welke gronden volgens Gods Woord een echtscheiding aangevraagd en verkregen worden, geantwoord: ‘...alleen overspel of een zodanig moedwillig verlaten, dat op geen enkele manier door de kerk of de burgerlijke overheid hersteld kan worden...’

Tijdens de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in 1923 was echter met name geen eenstemmigheid over de vraag of het een christen geoorloofd was echtscheiding op grond van kwaadwillige verlating aan te vragen. De Schrift zelf zou zich op dit punt niet ‘onvolkomen dubbelzinnig’ uitspreken, aldus de Synode.
De meeste deputaten die deze Synode van advies dienden in deze zaak aanvaardden de beide gronden: overspel en kwaadwillige verlating. Ridderbos en later Greijdanus waren van gevoelen dat er slechts één echtscheidingsgrond, namelijk overspel kon gelden. Deze kwestie werd daarom door de synode van de Gereformeerde Kerken in 1923 niet beslecht. Ook daarna niet.

In de Christelijke Gereformeerde Kerken heeft de Generale Synode zich in 1959 gebogen over de echtscheidingskwesties. Ten aanzien van de kwaadwillige verlating oordeelde de synode: ‘Omdat de vraag of een huwelijk in geval van kwaadwillige verlating mag ontbonden worden, en of in dat geval een nieuw huwelijk (door de onschuldige partij) mag worden aangegaan zolang de andere partij leeft, niet met voldoende zekerheid uit de Schrift bevestigend beantwoord kan worden, is het raadzaam, dat bij de beoordeling en behandeling van dergelijke gevallen grote voorzichtigheid wordt betracht.’

Binnen onze gemeenten heeft alleen de Synode van 1977 zich indringend met deze problematiek bezig gehouden.

Dit alles pleit ervoor om, met kennisname wat er in het verleden over deze (vaak pastorale) vragen gedacht en geschreven is, toch vooral de hoofdlijn vanuit Gods Woord te trekken en datgene waarover binnen het gereformeerde protestantisme van vroeger geen discussie was, vast te houden.

5.5. Conclusies

Wij constateren dat er door sommigen van onze vaderen voor echtscheiding twee bijbelse gronden aanvaard zijn: overspel en kwaadwillige verlating. Duidelijk is echter dat er ten aanzien van kwaadwillige verlating bij onze reformatoren en gereformeerde voorvaderen, gerelateerd aan de weerbarstige praktijk, op verschillende wijze is gehandeld. Er is sprake van een grijs gebied, omdat er geen scherp omlijnde bijbels gefundeerde afbakening van het begrip ‘kwaadwillige verlating’ gegeven kan worden.

In de lijn van onze opdracht en eveneens in de lijn van wat ons als commissie voor ogen staat, willen wij dicht bij de Schrift blijven. We kiezen daarom als uitgangspunt hetgeen Calvijn hiervan verwoord heeft naar aanleiding van zijn uitleg over 1 Korinthe 7: kwaadwillige verlating heeft altijd te maken met een godsdienstige achtergrond. Dit wordt in paragraaf 4.3 ook onder woorden gebracht.

Wij staan in de gemeenschap van de kerk der eeuwen, dat mag duidelijk zijn. Het is goed om in dit spoor te treden. Maar met alle waardering die wij hebben voor de oude en jongere gereformeerde vaderen blijven toch de woorden van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis waar dat er naast Gods Woord geen bindende autoriteit aan andere uitspraken gehecht mag worden; ook niet van godzalige vaderen.(Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikelen 5 en 7)
Ook wat de Dordtse Leerregels zeggen is in dit verband relevant: ‘dat zij van het geloof der Gereformeerde Kerken willen oordelen, niet uit lasteringen, die hier en daar uit samengeraapt zijn, ook niet uit private of bijzondere uitspraken van sommigen, zo oude als nieuwe Leraren (...), maar uit de openbare belijdenissen der Kerk zelf en uit deze verklaring der rechtzinnige leer, die met een eendrachtige overeenstemming van allen en een ieder lid der gehele Synode bevestigd is.’(Dordtse Leerregels, Besluit.)

Samenvattend kunnen we stellen dat:

  • er met betrekking tot overspel veel eenduidigheid is in de loop van de geschiedenis;

  • er met betrekking tot de uitleg van 1 Korinthe 7 en het begrip kwaadwillige verlating bij onze vaderen sprake is van een ‘grijs’ gebied; er is geen eenduidige en consistente lijn aan te wijzen;

  • er een grote hoeveelheid literatuur is over onhoudbare dan wel onmogelijke en/of schrijnende gevallen, waarin geworsteld is met de vraag of het huwelijk al of niet in stand kon blijven en het leven leefbaar (het terrein van de casuïstiek).

Tegelijkertijd geldt dat de kerkgeschiedenis ons leert dat keuzes die werden gemaakt in het verstaan van de Heilige Schrift met betrekking tot echtscheiding en hertrouwen mede bepaald werden door uitgangspunten die aan die keuzes ten grondslag lagen. Het kennisnemen van de kerkgeschiedenis geeft ons als commissie de vrijmoedigheid om voor de keuzes die wij in dit rapport maken ons ook te laten leiden door een zestal uitgangspunten. We zijn ons ervan bewust dat we door deze gehanteerde uitgangspunten tot enkele andere keuzes komen dan sommige vaderen. De keuzes, die wij in dit rapport hebben gemaakt, zijn terug te leiden tot een zestal uitgangspunten in ons verstaan van de Heilige Schrift.
Deze uitgangspunten zijn:

  1. Wij leggen de woorden van Christus over echtscheiding niet uit als een verbod op onwettige echtscheiding in een bepaalde situatie, maar als een algemeen verbod op echtscheiding.

  2. Met betrekking tot het noemen van overspel door Christus in Matthéüs 9, zijn wij van mening dat Christus hier exclusief over overspel spreekt en overspel hier niet illustratief bedoelt.

  3. Men mag uit de passages over de scheidbrief niet concluderen dat de Heere via Mozes hierdoor de echtscheiding, ook als er niet van overspel sprake is, vanwege de zonde heeft gesanctioneerd.

  4. Zo is ook duidelijk hoe Christus’ woorden met betrekking tot de scheidbrief respectievelijk de echtscheiding moeten worden uitgelegd: ‘maar van den beginne is het alzo niet geweest’.

  5. Wij moeten ons hoeden voor het principe van de analogie. Dit principe houdt in dat als zich vandaag vergelijkbare omstandigheden voordoen als in het Oude Testament, ook vergelijkbare maatregelen genomen moeten worden. Voor Bucer, bijvoorbeeld, is dit principe de reden om te komen tot actualisering van de praktijk van de scheidbrief. Calvijn wijst dit principe van de analogie af, omdat God Zijn wil aan ons helderder heeft geopenbaard dan aan de Joden onder het Oude Testament.

  6. Er is bij Paulus geen sprake van een uitbreiding van de mogelijkheden tot echtscheiding ten opzichte van wat Christus heeft onderwezen.