1.3. Geestelijk karakter
Een belangrijk onderscheid tussen het wereldlijk recht en het kerkelijk recht is dat het wereldlijk recht juridisch van aard is en het kerkelijk recht een geestelijk karakter heeft.
Regels zijn noodzakelijk. Er moet goede orde in de gemeente van Christus worden onderhouden (artikel 1 DKO). Hoewel in de kerk de liefde bepalend moet zijn, moeten er om der zonden wil ook in de kerk regels worden gesteld. Zoals de apostel Paulus schrijft, is de liefde de vervulling der wet. Wanneer dan ook vanuit de liefde gehandeld wordt, zal dit zijn naar Gods geboden en inzettingen. Beknoptheid in regels is een goed uitgangspunt. Toch moet verwarring en onzekerheid door het ontbreken van duidelijke regels worden voorkomen. Die regels moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen.
In de eerste plaats omdat de Schrift ons voorhoudt dat alle dingen eerlijk en met orde (1 Kor. 14:40) en tot stichting (1 Kor. 14:26) moeten geschieden. De kanttekenaren merken bij vers 40 op dat onder ‘eerlijk’ moet worden verstaan: geschikt “zodat het een goede gedaante heeft, die betamelijk is aan de christelijke eerbaarheid en eenvoudigheid”. Met ‘orde’ wordt bedoeld: “zonder verwarring, elk op zijn behoorlijke tijd, beurt, plaats”. Hierdoor wordt het geestelijk karakter van het kerkrecht benadrukt. Dat betekent dat ook de vormgeving van de kerkelijke rechtsgang dat karakter moet vertonen. Ambtelijk handelen vraagt handelen in liefde en bewogenheid, maar vraagt ook om zaken zonder aanzien des persoons te benaderen.
In de tweede plaats is een belangrijke regel dat de kerkelijke rechtsgang met voldoende waarborgen moet zijn omgeven. Dat brengt mee dat de kerkelijke rechtsregels aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen, mede omdat de mogelijkheid bestaat dat deze door de overheid worden getoetst. De kerk wordt weliswaar geregeerd door zijn eigen statuut, maar “voor zover dit niet in strijd is met de wet” (Artikel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Dat vraagt van de kerk om bij het opstellen de nodige zorgvuldigheid te betrachten die in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarom zeker ook in de kerk. Tegelijkertijd vraagt het van de kerk om bij de toepassing de eigen kerkelijke regels nauwkeurig in acht te nemen. De vrijheid om eigen regels te hebben schept geen vrijheid om daar op een willekeurige wijze mee om te gaan. In gevallen waarin de noodzaak om af te wijken van algemeen maatschappelijke normen niet duidelijk aanwezig is, moet ze dat dan ook niet doen. Er zijn echter gevallen waarin de kerk een eigen weg moet gaan, vanwege de eigen aard van de kerk, of omdat Gods Woord gebiedt God meer gehoorzaam te zijn dan de mensen.
Dat geldt temeer omdat de kerkelijke rechtsregels, juist vanwege het geestelijke karakter, niet altijd overeenkomen met de normen die in het burgerlijk verkeer worden gehanteerd. De kerk moet zich daarvan wel bewust zijn. Het geestelijk karakter is in het kerkordelijk handelen van wezenlijk belang. Het denken van deze tijd is veelal gericht op het belang, de mening en de vrijheid van het individu. Het Bijbels denken gaat daarentegen juist uit van het gezag van God en de gehoorzaamheid van de mens. Dat is ook de lijn die wordt getrokken in de bevestigingsformulieren van de ambtsdragers en in de vierde vraag (van Voetius) bij het afleggen van openbare belijdenis in de kerkelijke gemeente. Daarin staat de opdracht centraal dat in de gemeente vanuit de ambtelijke leiding ieder de verkregen gaven heeft aan te wenden tot welzijn van de gemeente, van de naaste en mocht het zijn tot de eer van God. Tegen die achtergrond roept ook de apostel Paulus in 1 Korinthe 6 op om bij geschillen tussen broeders liever ongelijk en schade te lijden dan elkaar voor de wereldlijke rechter te dagen.
Ten slotte. Het is in het kerkelijke leven altijd goed te bedenken dat wanneer verzoening bereikt kan worden, dit bevorderd mag en moet worden. Dit kan ertoe leiden dat tijdens de behandeling van een zaak een appelschrift wordt ingetrokken. Ook kan een partij berusten in een beslissing of uitspraak. Een appelprocedure hoeft in die gevallen dan ook niet geheel tot het einde te worden gevolgd.