Vraag 29.1: Mogen mannelijke meelevende leden of doopleden aanwezig zijn bij een ledenvergadering?
Antwoord 29.1: Nee, de ledenvergadering is een kerkenraadsvergadering met de mannelijke léden. Zogenaamde ‘meelevende’ leden en doopleden horen hier beide niet toe. Zij mogen wel aanwezig zijn op een informatieavond over bijvoorbeeld bouwplannen. Dat is geen ledenvergadering en daarom toegankelijk voor alle leden en doopleden, inclusief vrouwen.
Vraag 31.1: Wanneer is een appel nu precies “niet ontvankelijk” of “ongegrond”?
Antwoord 31.1: Het Deputaatschap Kerkrecht heeft naar aanleiding van vragen over dit onderwerp in het verleden een notitie geschreven die helderheid geeft over deze twee aspecten van een appel.
Kort samengevat betekenen de termen:
Niet ontvankelijk
Als een appel niet-ontvankelijk wordt verklaard besluit de kerkelijke vergadering daarmee dat ze het appelschrift niet inhoudelijk behandelt. Een dergelijk besluit zegt niets over het al dan niet gegrond zijn van de bezwaren van de appellant(en).
Ongegrond
Als een appel ongegrond wordt verklaard spreekt de kerkelijke vergadering uit dat de bezwaren van de appellant(en) inhoudelijk zijn gewogen, maar worden verworpen. De bezwaren tegen het bestreden besluit (van de kerkenraad, classis, of Particuliere Synode) zijn niet terecht.
Vraag 33.1: Wat is beter? Altijd dezelfde broeder(s) naar de classis afvaardigen of bij toerbeurt?
Antwoord 33.1: Vanuit kerkhistorisch opzicht moet in de eerste plaats gewezen worden op het streven om het ontstaan van hiërarchie zoveel mogelijk te vermijden. Dit heeft ook gevolgen voor de samenstelling van de afvaardigingen naar de meerdere vergaderingen. Vanouds gold de regel, dat naar de classisvergaderingen een predikant en een ouderling werden afgevaardigd. Daarbij is er steeds van uitgegaan, dat als regel niet altijd dezelfde ambtsdrager zou worden afgevaardigd. In dit kader is ook van betekenis de notie, dat alle ouderlingen gelijkwaardig zijn.
Vraag 33.2: Is het voor benoemingen naar de Particuliere Synode toch niet beter als de afgevaardigde naar de classis hun medebroeders goed kennen?
Antwoord 33.2: Wat betreft de benoeming van afgevaardigden naar de Particuliere Synode kan worden vermeld dat dit niet hoeft te leiden tot afwijking van de hoofdregel van afvaardiging bij toerbeurt. Teneinde de onderlinge bekendheid te vergroten zijn diverse classes er reeds toe overgegaan een lijst van alle ambtsdragers van de classis aan te leggen. Bovendien zijn alle classisvergaderingen openbaar. Zodoende kunnen ook andere ouderlingen dan de afgevaardigde van de kerkenraad bekend raken met broeders uit andere gemeenten en hun optreden op de classisvergadering.
Vraag 33.3: Wat zijn de belangrijkste besluiten over de wijze van verkiezen van afvaardiging naar een meerdere vergadering?
Antwoord 33.3: De besluiten die hierover in het verleden gemaakt zijn samengevoegd en voorzien van een toelichting in een notitie op de Generale Synode van 2001. De belangrijkste punten daaruit zijn:
1. Bij de derde stemming voor (een) primus-afgevaardigde(n) voor een meerdere vergadering dient te worden gekozen uit de kandidaten die bij de tweede stemming de meeste stemmen hebben behaald.
2. Indien de stemmen staken en personen een gelijk aantal stemmen verkrijgen, beslist het lot, of wordt de oudste voor verkozen verklaard. Het gaat daarbij niet om ”de oudste in dienstjaren”, maar om ”de oudste in leeftijd.” Bij het gebruik van het lot dient terughoudendheid te worden betracht. Het is overigens goed gebruik om als stemmen staken eerst nog een keer extra te stemmen. Aan het aanwijzen door het lot moet altijd gebed voorafgaan.
3. Bij het aanwijzen van secundus-afgevaardigden worden -indien dit van toepassing is- de resultaten van de eerste en tweede stemmingsronden opgeteld. Het aldus verkregen aantal stemmen is bepalend voor de aanwijzing van de secundi. De secundi moeten niet in alfabetische volgorde worden aangewezen en vermeld, maar in de volgorde van het aantal stemmen.
4. Secundi behoeven geen volstrekte meerderheid van stemmen te verkrijgen. Secundi worden aangewezen volgens de procedure onder punt 3. vermeld. Indien de meerderheid van de vergadering bezwaar heeft tegen deze handelwijze, dient zij voorafgaand aan de stemming een besluit te nemen over de dan wel te volgen werkwijze.
5. Blanco stemmen of niet uitgebrachte stemmen worden niet meegeteld met het totaal aantal uitgebrachte stemmen.
6. Iemand heeft ook een voldoende meerderheid van stemmen verworven en is verkozen, indien hij de helft plus een half van het aantal uitgebrachte stemmen op zich zag verenigd.
7. Indien er via een stemming twee mensen verkozen moeten worden, terwijl drie personen ieder de meerderheid van stemmen behalen, zijn de twee met het hoogste aantal stemmen verkozen. De derde is niet verkozen.
Vraag 37.1: Zijn er richtlijnen voor het al dan niet hebben van een smalle kerkenraad? Dit ook met betrekking tot het aspect diakenen als hulpouderling.
Antwoord 37.1: Hiervoor zijn geen vaste richtlijnen; het is aan de keuze van een kerkenraad. Er zijn bijvoorbeeld zowel grote kerkenraden die er niet voor hebben gekozen apart te vergaderen en ook die er wel voor hebben gekozen. Vaak is het ook (mede) vanuit de geschiedenis bepaald. Het is wel nuttig dat op de brede kerkenraadsvergadering kort verslag wordt gedaan van de gehouden smalle kerkenraadsvergadering.
Het is belangrijk dat de ambten onderscheiden blijven. Diakenen kunnen bijvoorbeeld wel mee op huisbezoek als hulpouderling, maar dan heeft de ouderling vanuit zijn ambt de leiding van het gesprek.
Vraag 37.2: Is het mogelijk dat in een niet vacante gemeente een ouderling de kerkenraadsvergadering voorzit?
Antwoord 37.2 De Dordtse Kerkorde spreekt uit dat de predikant leiding geeft aan de kerkenraadsvergadering. Dit is in de geest van het bevestigingsformulier voor de dienaren des Woords, waarin we lezen dat het de taak is van de dienaar (als herder) om de kudde te weiden, te leiden, voor te staan en te regeren. Het opzicht van de gemeente is toebetrouwd aan de gezamenlijke ouderlingen. De predikant behoort in dat opzicht tot de ouderlingen. Tegelijkertijd heeft een predikant een eigen positie te midden van de ouderlingen. Het is niet een geëigende gang van zaken als een incidentele uitzondering een plaats krijgt in de uitleg van de aangenomen DKO.
Vraag 38.1: Welke aanbevelingen zijn er rondom het samenvoegen van een gemeente?
Antwoord 38.1: Om het geheel ordelijk te laten verlopen is het goed om als kerkenraad de volgende aanbevelingen in acht te nemen:
Zijn er in de desbetreffende gemeente voldoende ambtsdragers? En zo niet, is er binnen afzienbare tijd uitzicht op voldoende ambtsdragers? Zolang dat niet het geval is, kunnen gedurende een zekere tijd door de classis (volgens art. 39 DKO) ambtsdragers uit andere gemeenten ad interim aan de kerkenraad worden toegevoegd. Kan nog wel in de ambten voorzien worden, dan is samenvoeging in beginsel niet aan de orde.
Bij het structureel ontbreken van ambtsdragers moet ook gelet worden op het aantal leden en doopleden. Bij een gemeente van 150 zielen worden kerkdeuren minder snel gesloten, dan bij een gemeente van 25 zielen. Hoe meer leden er zijn , hoe langer de classis ambtelijke biistand moet (doen) verlenen.
Bedacht moet worden dat een kleine gemeente niet minder waarde heeft dan een grotere gemeente, en dat bij het sluiten van een kerk er doorgaans geen weg terug is.
Als er voornemens zijn om tot samenvoeging te geraken, dient de kerkenraad de consulent te raadplegen. Er zal raadpleging van de gemeente (alle leden en meerderjarige doopleden) moeten plaats vinden, waarbij de redenen en mogelijkheden zo duidelijk mogelijk moeten voorgesteld worden. Deze raadpleging behoeft de instemming van de consulent. De consulent kan indien hij dat nodig vindt advies vragen van het college van visitatoren.
Gestreefd moet worden naar een informele instemming van alle leden en meerderjarige doopleden. Met degenen die tegen de samenvoeging zijn, moet afzonderlijk gesproken worden door de kerkenraad. Indien hun bezwaren redelijke elementen bevatten, moet de kerkenraad bezien hoe daaraan kan worden tegemoet gekomen (bijv. inzake vervoer e.d.).
De kerkenraad bepaalt een gekwalificeerde meerderheid die tijdens de ledenvergadering moet instemmen met de samenvoeging. Die meerderheid wordt met instemming van de classis vastgesteld en bedraagt bij voorkeur minimaal 80% van de aanwezige leden.
De kerkenraad neemt – gezien de stemming op de ledenvergadering – een besluit. Indien dat besluit een samenvoeging inhoudt, behoeft dat besluit de goedkeuring van de classis, met advies van de deputaten ex artikel 49 DKO. Deputaten dienen zich tevoren te hebben vergewist van de situatie, met name van de uitslag van de stemming op de ledenvergadering en de wijze waarop is omgegeaan met de bezwaren van de leden die tegen de samenvoeging waren.
Vraag 40.1: Mag een kerkenraad een renteloze lening afnemen van de diaconie?
Antwoord 40.1: De Generale Synode van 2001 heeft de volgende instructies hierover gegeven:
diaconale gaven moeten worden besteed voor het doel waarvoor zij werden geschonken. De ‘geldstromen’ moeten onderscheiden blijven;
er sprake is van een kwestie waarin de plaatselijke gemeente autonoom is;
de omstandigheden per gemeente kunnen verschillen. Indien er een sterke noodzaak zou bestaan om renteloos te lenen, is het een teken van goed beleid om zoiets aan de ledenvergadering te melden. Het gaat er daarbij om opening van zaken te geven. Een besluit van de kerkenraad terzake behoeft geen toestemming van de ledenvergadering;
het in een normale situatie redelijk is dat de kerk een billijke rente betaalt aan de diaconie, die bijvoorbeeld ook aan het Kerkelijk Grootboek betaald zou worden.
Vraag 41.1: In de toelichting is niet benoemd dat de classisscriba samen met de roepende kerk de agenda opstelt. Heeft dat een reden?
Antwoord 41.1: Dit hoeft niet expliciet benoemd te worden, omdat het de classis vrij staat dit al dan niet te doen. Het gebeurt hier en daar al naar tevredenheid. Bovendien kende de DKO geen vaste classisscriba.
Vraag 41.2: De classis moet worden voorgezeten door een predikant, bij toerbeurt. Is het niet beter om de voorzitter per stemming te kiezen, zoals bij de PS?
Antwoord 41.2: Dordt heeft het kennelijk wel zo bedoeld dat het bij toerbeurt gedaan wordt. Kennelijk om de gelijkheid der broeders te benadrukken en ook om tirannie en eenzijdigheid te voorkomen. Het is goed om dit in de vrijheid van elke classis te laten. Die ruimte wordt hen gegeven in dit artikel.
Vraag 41.3: Mogen diakenen ook afgevaardigd worden naar een meerdere vergadering?
Antwoord 41.3: De kerkgeschiedenis leert, dat, hoewel er oorspronkelijk ook de mogelijkheid bestond voor diakenen om afgevaardigd te worden naar een meerdere vergadering, bij de Synode van Emden er reeds zeer nadrukkelijk sprake is van een afvaardiging, die uit predikanten en ouderlingen bestond. Ook Calvijn wijst in zijn Institutie en commentaren op het duidelijk onderscheid tussen de ambten van ouderling en diaken.
Op de Generale Synode van 1983 is hierover ook gesproken en was naast bovenstaande argumenten ook het oordeel van de meeste sprekers, dat er geen dwingende noodzaak is, dat diakenen naar de meerdere kerkelijke vergaderingen worden afgevaardigd. Al is er een ontwikkeling gaande, dat er steeds meer diaconale zaken op de meerdere vergaderingen aan de orde gesteld worden, terwijl deze vroeger meer op plaatselijk niveau behandeld konden worden, dan komen ze daar toch via de deputaatschappen, waarin de diakenen ruim vertegenwoordigd zijn. En gelijk in de plaatselijke gemeente bij diaconale zaken een goede samenwerking vereist wordt tussen het regeer- en diaconale ambt, is het in een meerdere vergadering ook noodzakelijk, dat er goed geluisterd wordt naar de adviezen, die van de zijde der diakenen ingebracht worden. Zo worden de diaconale zaken niet buiten de meerdere vergadering om behandeld en blijkt een aparte vertegenwoordiging van de diakenen naar de meerdere kerkelijke vergaderingen of een raad van advies van diakenen niet nodig.
Met algemene stemmen is hiertoe besloten op de Generale Synode van 1983.
Vraag 44.1: Er wordt gesproken van een voordracht bij acclamatie bij de commissies. Waarom geen tweetallen waaruit gekozen kan worden?
Antwoord 44.1: Inderdaad, het advies is (geen wet dus): een voordracht vanuit het moderamen. Het zal niet altijd eenvoudig zijn om genoeg bekwame kandidaten te vinden. Dat geldt zeker als je daartoe dubbeltallen zou willen stellen.
Vraag 44.2: Is het mogelijk dat dezelfde personen zitting hebben in het college van visitatoren en de voorbereidingscommissie? Kan dit niet de schijn van belangenverstrengeling hebben?
Antwoord 44.2: De Gereformeerde Gemeenten zijn een relatief klein kerkverband. Per classis zijn er meestal niet zo veel predikanten. Bij een classis met bijvoorbeeld vier predikanten, zitten zij allen in het college van visitatoren. Dit is net zoals nu, waar ze allemaal op kerkvisitatie gaan. In dat geval zou je dus geen predikant meer beschikbaar hebben in de voorbereidingscommissie. Dat is niet wenselijk.
Het is bovendien geen bezwaar dat iemand in beide commissies zit. Beide commissies hebben immers een heel eigen taak. De voorbereidingscommissie moet ordenen, structureren en bezien of de zaken compleet zijn, enz. Dat vraagt om kerkordelijke en zakelijke bekwaamheid. De inhoudelijke taak ligt bij de classis. Het College van visitatoren heeft een geheel andere taak. Bij hen zal de ervaring voorop staan, zoals dit reeds in de oude DKO werd beschreven.
Vraag 44.3: Wat is de verhouding/het werkveld van consulent en college van visitatoren?
Antwoord 44.3: De consulent is door de classis aangewezen om de kerkenraad met raad en daad bij te staan en heeft ook bepaalde bevoegdheden (tekenen beroepsbrief). Daarnaast is er het college van visitatoren om bij bijzondere zorgen en moeilijkheden gevraagd te kunnen worden. Veelal zal contact met de consulent daaraan voorafgaan.
Vraag 44.4: Heeft een gemeentelid rechtstreeks toegang tot het college van visitatoren?
Antwoord 44.4: Ja, mits hij zijn punt eerst heeft neergelegd bij zijn kerkenraad en het niet lukte om tot overeenstemming te komen. Het gemeentelid dient dan eerst contact op te nemen met de consulent; ook dient hij zijn kerkenraad op de hoogte te stellen.
Vraag 44.5: Het college van visitatoren rapporteert jaarlijks aan de classis. En als er niets te rapporteren is?
Antwoord 44.5: Het is goed om altijd te rapporteren, ook al wordt aangegeven dat er niets te rapporteren is.
Vraag 44.6: Er wordt gesproken over een ‘bredere invulling’. Was het niet beter te spreken van een permanente invulling van taken?
Antwoord 44.6: Het begrip ‘breder’ betreft ook de tijdsduur. Waar in het verleden hun taak eindigde na de visitatie, blijft de taak nu doorlopen. De inhoudelijke uitbreiding betreft het geven van adviezen.
Vraag 44.7: Er staat dat het college bestaat uit ‘classispredikanten en enige ouderlingen’. Betekent dit alle classispredikanten, ook in ‘volle’ classes? Wordt dat niet te log?
Antwoord 44.7: De gebruikte formulering betekent geen gebod dat alle classispredikanten tot het college behoren. Bij een groot aantal classispredikanten is het niet tegen de geest en letter van de DKO als de meer ervaren predikanten hiervoor worden aangesteld. Bij een geringer aantal predikanten behoren vrijwel automatisch alle predikanten tot het college. Het college wijst vervolgens per situatie enige leden (2 à 4) aan voor een bepaalde zaak. Het staat de classis overigens vrij om voor de reguliere kerkvisitatie ook predikanten in te roosteren die niet in het permanente college van visitatoren zitting hebben. Dit is in lijn met hoe de kerkvisitatie altijd in onze gemeenten is ingevuld.
Vraag 44.8: Functioneert het college van visitatoren op persoonlijke titel? Dan zijn ze onafhankelijk van elkaar te benaderen voor adviesvragen en kunnen ze dus ook zelfstandig advies geven. Of worden ze in onderling verband aangesteld, zodat ze eerst een zaak bespreken in hun vergadering?
Antwoord 44.8: Het college opereert niet op persoonlijke titel. Óf het gehele college buigt zich over een zaak, óf een afgesproken deel van het college. Ook in dat laatste geval zal het hele college kennisnemen van een zaak en een besluit nemen wie de zaak verder behartigt. Het mag dus nooit zo zijn dat een lid van het college op persoonlijke titel adviezen geeft. Ook zal het college zich ervan moeten vergewissen of de klacht van een gemeentelid inderdaad eerst met de kerkenraad is besproken en dat er geen bevredigend resultaat uit kwam. Ditzelfde geldt overigens bij een reguliere kerkvisitatie. Het college van visitatoren handelt principieel niet anders dan een reguliere kerkvisitatie. Het college valt dan ook onder het bestaande artikel 44 van de kerkvisitatie.
Vraag 44.9: Hoe is de verhouding van het College van visitatoren van de classis tot de Deputaten ex art. 49 DKO van de Particuliere Synode?
Antwoord 44.9: Dit zijn twee heel verschillende fenomenen, nl een college van de classis en deputaten van de synode. Het college van de classis is toegankelijk voor kerkenraden en/of gemeenteleden binnen de classis. De deputaten kunnen uitsluitend functioneren op uitnodiging van een classisvergadering.
Vraag 44.10: Blijft het afleggen van visitaties om de drie jaar?
Antwoord 44.10: Ja, hierin komt geen verandering; overigens beslist hierin de classis.
Vraag 44.11: Is er een leidraad voor een bijzondere kerkvisitatie?
Vraag 44.12: Ja, ds. M. Golverdingen heeft in 1997 een leidraad die kan helpen bij een bijzondere kerkvisitatie opgesteld. Deze kunt u hier vinden.
Vraag 45.1: Is het noodzakelijk dat de plaatselijk gemeente alle notulen van de classis bewaart?
Antwoord 45.1: Nee, dat is niet noodzakelijk, want er is per classis een archief houdende gemeente. Dat geldt ook voor de particuliere synode en de generale synode.
Vraag 46.1: Er wordt gesproken over meerdere, bredere en hogere vergaderingen. Welke term is correct?
Antwoord 46.1: Meerder en breder zijn synoniemen. De term ‘hogere’ vergadering is in het gereformeerd kerkrecht echter onterecht.
Vraag 51.1: Hoe is formeel de band met de gemeenten Randburg en Carterton geregeld?
Antwoord 51.1: Voor de gemeenten Randburg en Carterton heeft de Generale Synode van 2010 besloten dat de classis Utrecht samen met alle leden van het Deputaatschap voor Buitenlandse kerken een commissie vormt die deze taken op zich nemen.
Vraag 51.2: Hoe is de band met de buitenlandse kerken in Amerika, Canada, Papua en Nigeria?
Antwoord 51.2: Hierover in op de Generale Synode van 2010 nogmaals benoemd dat de band als volgt is:
De gemeenten in Amerika en Canada:
elkaars synoden worden bezocht;
elkaars predikanten mogen bij elkaar voorgaan;
elkaars attestaties worden erkend;
elkaars predikanten kunnen beroepen worden.
De zendingskerken op Papua en in Nigeria:
elkaars synoden worden bezocht;
elkaars predikanten mogen bij elkaar voorgaan (afgesproken is dat er getrouwe vertaling door een ambtsdrager plaats moet vinden);
elkaars attestaties worden erkend.